Geen nietigheid van reëel besluit na vergunning van rechtswege. Ingebrekestellingen en beroep inzake niet tijdig bekendmaken van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet aan te merken als bezwaar of beroep tegen reële besluit.

Casus

Een appellant heeft op 4 september 2018 bij het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Bij besluit van 2 januari 2019 heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning afgewezen. Volgens appellant heeft het college hiermee niet tijdig beslist op de aanvraag en was daarom voor dit reële besluit al van rechtswege een omgevingsvergunning verleend. Bij brief van 7 maart 2019 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het reële besluit van 2 januari 2019, waardoor deze weigering onherroepelijk is. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat in het midden kan blijven of de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 2 januari 2019 nietig moet worden geacht. Het besluit was onbevoegd genomen omdat er al een vergunning van rechtswege was. Dit besluit komt volgens hem daarom niet in de plaats van het besluit dat van rechtswege was gegeven. Daarnaast stelt appellant dat de ingebrekestellingen die hij naar het college heeft gestuurd vanwege het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning tevens als (prematuur) bezwaar tegen het reële besluit moeten worden aangemerkt. Verder stelt hij dat op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, zijn beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van het fictieve besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen reële besluit. In zoverre had de rechtbank het onbevoegd genomen besluit van 2 januari 2019 kunnen vernietigen.

Rechtsvragen

1. Is het reële besluit van 2 januari 2019 dat genomen is na het moment dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, onbevoegd genomen en daarom nietig?

2. Kunnen de ingebrekestellingen die appellant naar het college heeft gestuurd vanwege het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning, tevens als (prematuur) bezwaar tegen het reële besluit worden aangemerkt en heeft zijn beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van het fictieve besluit ook betrekking op het alsnog genomen reële besluit?

Uitspraak

1. Indien een gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, is een bestuursorgaan weliswaar niet meer bevoegd om op de aanvraag te beslissen, maar maakt dat een alsnog genomen besluit niet van rechtswege nietig. Indien een alsnog genomen reëel besluit niet tijdig in rechte wordt bestreden, verkrijgt dat besluit formele rechtskracht en treedt het in de plaats van de van rechtswege verleende vergunning. Dit is een bestendige jurisprudentielijn van de Afdeling, zoals weergegeven in bijvoorbeeld de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 18 november 2009. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. De omstandigheid dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 18 november 2009 sprake was van een vergunning van rechtswege op grond van het destijds geldende artikel 46, derde lid, van de Woningwet en niet op grond van paragraaf 4.1.3.3. van de Awb, leidt niet tot een ander oordeel over de rechtskracht van het alsnog genomen reële besluit. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3762, waarin sprake was van een vergunning van rechtswege op grond van paragraaf 4.1.3.3. van de Awb, en is overwogen dat die omstandigheid het alsnog genomen reële besluit niet nietig maakt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een conclusie als bedoeld in artikel 8:12a van de Awb, zoals door appellant is verzocht.

2. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het besluit van 2 januari 2019 in rechte onaantastbaar is geworden omdat hiertegen niet tijdig bezwaar is gemaakt. Anders dan appellant stelt, kunnen de brieven waarin hij het college in gebreke stelt vanwege het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege, niet mede worden aangemerkt als premature bezwaarschriften tegen het reële besluit van 2 januari 2019, nu de brieven daarvoor geen aanknopingspunt bieden. Appellant heeft zijn beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning pas op 7 maart 2019 ingediend. Toen was het besluit tot weigering van de vergunning al genomen en was zelfs de termijn waarbinnen een rechtsmiddel tegen dat besluit kon worden ingediend al verlopen. Omdat de procedure over het niet tijdig bekendmaken van een volgens appellant van rechtswege gegeven beschikking pas na het besluit van 2 januari 2019 was gestart, was er geen sprake van een situatie waarin tijdens een lopende procedure alsnog een besluit is genomen. Bovendien is artikel 6:20, derde lid, van de Awb, niet van toepassing op deze situatie, omdat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit zoals bedoeld in dat artikel, maar tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege, zoals bedoeld in artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 15-09-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:2071
Gijsbert Keus