Moet bij de beoordeling of sprake is van een wijziging van een installatie, in welk geval een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, worden uitgegaan van de technische capaciteit of van de eerder vergunde situatie?

Casus

Gedeputeerde Staten hebben de aanvraag voor een wijziging van een mestkorrelfabriek (o.a. een verhoging van de schoorsteen) op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm buiten behandeling gelaten. De reden is dat sprake is van ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval’, zoals bedoeld in categorie D 18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Rechtsvragen

1. Op welke wijze moet worden beoordeeld of sprake is van een wijziging (van de capaciteit) van de mestdrooginstallatie, zodat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht?
2. Is sprake van een milieuneutrale wijziging?

Uitspraak

1. De rechtbank stelt vast dat de mestdrooginstallatie zelf een capaciteit heeft van ruim meer dan 50 ton per dag. Dat kan niet anders bij een ontwerpcapaciteit voor de waterverdamping van 4.000 liter per uur (en dus 98.000 liter per dag). De rechtbank is in navolging van verweerder van oordeel dat de bestaande situatie moet worden betrokken bij de bepaling van de omvang van de capaciteit van de installatie om salamitactieken te voorkomen. Dit volgt ook uit de Nota van Toelichting bij het Besluit m.e.r. Verder staat vast dat de capaciteit van de inrichting wordt beperkt door de aangevraagde en vergunde productiecapaciteit. De rechtbank kan uit de stukken niet afleiden dat in de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 5 december 2014 een maximum hoeveelheid aan te voeren afval is bepaald. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eisers zelf hebben gesteld dat door inname van mest met een hoger gehalte droge stof (in dit geval uitsluitend kippenmest) meer mest in de installatie kan worden verwerkt. Verweerder neemt ook aan dat bij invoer van mest met een hoger droog stofgehalte meer mest moet worden ingevoerd om het eindproduct dezelfde kwaliteit te geven.
In de door eisers aangehaalde rechtspraak (uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4071) werd door de Afdeling beoordeeld of de wijziging van de installatie leidde tot een toename van de technische capaciteit. Uit het huidige Besluit m.e.r. kan een dergelijke eis volgens de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, voor zover haar bekend, de Afdeling geen uitspraken heeft gedaan overeenkomstig de door eisers aangehaalde oudere rechtspraak inzake besluiten daterend van na de hierboven genoemde wijziging van het Besluit m.e.r. De rechtbank ziet echter ook geen aanleiding voor een te ruime uitleg van het begrip wijziging, in die zin dat ieder onderdeel dat wordt vernieuwd in de installatie moet worden beschouwd als een wijziging van de installatie en een m.e.r.-beoordelingsplicht bij installaties met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen aansluiten bij de reden waarom de installatie in het Besluit m.e.r. is opgenomen en heeft kunnen kijken of de innamecapaciteit wijzigt. Het is immers een installatie bedoeld voor de verwijdering van afval. Als de installatie meer afval zal verwijderen met dezelfde technische capaciteit, ziet de rechtbank met verweerder voldoende aanleiding om te oordelen dat deze wijziging nadelige gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben. De rechtbank is wel van oordeel dat er in beginsel wel sprake moet zijn van een substantiële wijziging. De rechtbank vindt het dan ook belangrijk of sprake is van een wijziging die slechts kan worden vergund met een vergunning die is voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. In dit geval is in ieder geval een omgevingsvergunning milieu nodig. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht is geen omgevingsvergunning vereist met betrekking tot veranderingen van de inrichting die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften. In dit geval wordt echter ook toestemming gevraagd voor het werken op zaterdagen en dat wijkt af van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. De rechtbank merkt de aangevraagde wijziging om dezelfde reden ook niet aan als een milieuneutrale wijziging. Als de wijziging wordt vergund, zou ook op zaterdag kunnen worden gewerkt en kunnen omwonenden hinder hiervan ondervinden. Het is tevens een aanwijzing dat sprake is van een wijziging van de installatie als bedoeld in het Besluit m.e.r.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Oost-Brabant
Datum Uitspraak : 18-02-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBOBR:2022:535
Jelle van de Poel