Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
15 juni 2022 (ABRvS 202000252/1/A2): Awb; nadeelcompensatie, inpassingsplan, ontpoldering, waardedaling woning in fort, veiligheidsnorm, overschrijding redelijke termijn
15 juni 2022 (ABRvS 202006487/1/R3): Awb, Wro; wijzigingsplan, manege, wijzigingsvoorwaarden, bebouwingsmogelijkheden, provinciale verordening, ontbreken onderzoek naar geluid- en lichthinder, tussenuitspraak
15 juni 2022 (ABRvS 202100063/4/R3): Awb, Wro; inpassingsplan, verhoging waterstanden, inundatie, wateroverlast, vernatting, einduitspraak na tussenuitspraak
15 juni 2022 (ABRvS 202100334/1/R3): Awb, Wro; bpl, woning, rood voor rood-beleid, geen verschoonbare termijnoverschrijding, extra bouwvlak, ontbreken financiële onderbouwing, tussenuitspraak
15 juni 2022 (ABRvS 202100953/1/R4): Awb. Wro; bpl, wegensteunpunt, woon- en leefklimaat, geluidhinder, berekenwijze referentieniveau omgevingsgeluid, onvoldoende onderzoek
15 juni 2022 (ABRvS 202102136/1/R3): Awb, Wro; bpl, achterwege laten inhoudelijke reactie op zienswijze, onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende motivering, dwangsom
15 juni 2022 (ABRvS 202102809/1/R1): Awb, Wro, Wabo, Wm; omgevingsvergunningen, hoogspanningsverbindingen, transportcapaciteit, opwaardering bestaande 380 kV-verbinding, gezondheidsrisico’s, verplichte m.e.r.-procedure en MER, legaliseren hoogteverschillen masten, alternatieven, goede ruimtelijke ordening en het voorzorgsbeginsel, magneetveldzone
15 juni 2022 (ABRvS 202103483/1/R1): Awb; handhaving, bebouwing in achtererfgebied, vertrouwensbeginsel, belangenafweging (Rb Amsterdam 19/6162)
15 juni 2022 (ABRvS 202104293/1/R1): Awb, Wabo; weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding bakkerij, woon- en leefklimaat, geluidsoverlast personeelsruimte, 16de-eeuwse panden met dunne wanden, vertrouwensbeginsel (Rb Noord-Holland 20/2989)
15 juni 2022 (ABRvS 202104358/1/A2): Awb, Wegenverkeerswet 1994; weigering tot nemen verkeersbesluit, trillingshinder door landbouw- en vrachtverkeer op dijk, onvoldoende onderzoek (Rb OostBrabant 20/2855)
15 juni 2022 (ABRvS 202104821/1/R1): Awb, Wabo; weigering omgevingsvergunning voor fietsenberging, overgangsrecht (Rb Noord-Holland 20/6208)
15 juni 2022 (ABRvS 202105061/1/R4): Awb, Wro; wijzigingsplan, woningbouw, spuitzone, landschappelijke inpassing
15 juni 2022 (ABRvS 202106129/1/R4): Awb; verzet tegen uitspraak, geen schending goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, geen aanleiding doorbreking appelverbod (Rb MiddenNederland 21/2103-V)
15 juni 2022 (ABRvS 202106211/1/R4): Awb; verzet tegen uitspraak, geen schending goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, geen aanleiding doorbreking appelverbod (Rb MiddenNederland 21/1567-V)
15 juni 2022 (ABRvS 202106212/1/R4): Awb; Verzet tegen uitspraak, geen schending goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, geen aanleiding doorbreking appelverbod (Rb MiddenNederland 21/1573-V)
15 juni 2022 (ABRvS 202106631/1/R2): Awb, Wro; bpl, bedrijventerrein, obstakelbeheergebied, ontbreken hoogte beperkingen, Barro, bpl niet aangepast na uitspraak, misinterpretatie uitspraak Afdeling
15 juni 2022 (ABRvS 202106976/1/R4): Awb; verzet tegen uitspraakgeen schending goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, geen aanleiding doorbreking appelverbod (Rb MiddenNederland 21/2752-V)
15 juni 2022 (ABRvS 202106978/1/R4): Awb; verzet tegen uitspraakgeen schending goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, geen aanleiding doorbreking appelverbod (Rb MiddenNederland 21/2685-V)
15 juni 2022 (ABRvS 202106980/1/R4): Awb; omgevingsvergunning, geen belanghebbende plicht tot beslissing op bezwaar ((Rb Midden-Nederland 21/2008)
15 juni 2022 (ABRvS 202106982/1/R4); Awb; handhaving, ontvankelijkheid, verbeuren dwangsommen, procesbelang (Rb MiddenNederland 21/2066)
15 juni 2022 (ABRvS 202106984/1/R4): Awb; handhaving, ontvankelijkheid, verbeuren dwangsommen, procesbelang (Rb MiddenNederland 21/2556)
15 juni 2022 (ABRvS 202106987/1/R4): Awb; handhaving, ontvankelijkheid, verbeuren dwangsommen, procesbelang, beleidslijn Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (Rb Midden-Nederland 21/2611)
15 juni 2022 (ABRvS 202106988/1/R4): Awb; handhaving, ontvankelijkheid, verbeuren dwangsommen, procesbelang, beleidslijn Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (Rb Midden-Nederland 21/2558)
14 juni 2022 (ABRvS 202105894/1/R1): Awb, Wabo, Wnb; omgevingsvergunning bouwen, ligging bouwvlak op verbeelding, aanwezigheid ooievaarsnest (Rb Noord-Holland 21/994)
14 juni 2022 (ABRvS 202105858/1/R1): Awb, Waterwet; peilgestuurde drainage, vergunning dempen watergangen, grondwaterpeil, landbouwkundige condities omliggende percelen (Rb Oost-Brabant 20/1109)
14 juni 2022 (ABRvS 202201502/2/R3): Awb, Wro; wijzigingsplan, uitbreiding pluimveebedrijf, gebruik wijzigingsbevoegheid, begrip gemengd bedrijf
14 juni 2022 (ABRvS 202202500/2/R3): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, tulpenbroeierij, benodigde gegevens aanvraag (Rb Den Haag 21/6626)
14 juni 2022 (Cbb 21/122): Awb, Meststoffenwet; bestuurlijke boetes, geheime marges, EVRM, financiële draagkracht appellant, afwijzing verzoek evident onredelijk (Rb Overijssel AWB 20/270)
14 juni 2022 (Cbb 22/400): Awb; handhavingsverzoek, viskwekerijen, slachten zonder verdoving, beslistermijn verlopen
14 juni 2022 (Cbb 21/667): Awb, Wet dieren; last onder dwangsom, katten, geen schone en hygiënische huisvesting, Besluit houders van dieren, foto’s zonder toestemming, uitleg begrip opneming
13 juni 2022 (ABRvS 202203094/1/A3 en 202203094/2/A3): Awb Opiumwet; vovo en kortsluiten, bestuursdwang, woningsluiting, evenredigheid (Rb Noord-Holland 22/1607 en 22/1608)
13 juni 2022 (Rb Rotterdam C/10/636792 / KG ZA 22-302): Awb; vovo, wijziging in Afvalstoffenverordening, definitie ongeadresseerd reclamedrukwerk, strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, tijdelijke buitenwerkingstelling
10 juni 2022 (ABRvS 202107818/1/R1 en 202107818/2/R1): Awb; vovo en kortsluiten, plaatsingsplan ORAC’s, woon- en leefklimaat, alternatieve locaties
10 juni 2022 (ABRvS 202202020/2/A3): Awb, Wnb; vovo, ontheffing afschieten vossen, Regeling natuurbescherming, weidevogels, motivering (Rb MiddenNederland 21/1854 en 21/2143)
10 juni 2022 (ABRvS 202203425/2/A3): Awb Wth; vovo, huisverbod (Rb Rotterdam 10/638799 / 22-419 en 10/638801 / 22-3601 en Rb Rotterdam vovo 10/639129 / 22-442 en 10/639127 / 22-3764)
9 juni 2022 (ABRvS 202102131/2/R2): Awb, Wro; bpl, functiemenging, ontvankelijkheid beroep VvE, spoedeisend belang
9 juni 2022 (ABRvS 202201580/2/R4): Awb, Wro; vovo, bpl, herstructurering bedrijventerrein, cultuurhistorische en archeologische waarden, aantal afvaarten, stikstofdepositie Natura 2000-gebied
9 juni 2022 (Rb Noord-Nederland LEE 22/1654): Awb Opiumwet; woningsluiting, overzichts-en evenredigheidsuitspraak Afdeling
9 juni 2022 (Rb Midden-Nederland UTR 21/4276): Awb, Wabo; omgevingsvergunning huisvesting arbeidsmigranten, kruimelgevallenregeling, spuitzone, relativiteitsvereiste
8 juni 2022 (Rb Gelderland ARN 20/6365): Awb, Wabo, Last onder bestuursdwang, kostenverhaal, opslag blusschuim, lekkages, Bor, RIE, bevoegd gezag, geen IPPC-installatie
8 juni 2022 (Rb Gelderland ARN 20/6349): Awb, Wabo, Last onder bestuursdwang, opslag blusschuim, begunstigingstermijn
8 juni 2022 (Gerecht EU T-92/21): Verordening (EU) nr. 517/2014; Gefluoreerde broeikasgassen, elektronisch register voor quota voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen, besluit tot registratie, machtiging tot gebruik van quotum, beginsel van behoorlijk bestuur
! = (nog) niet gepubliceerd
# = betrokkenheid STAB
Bijzondere overwegingen
15 juni 2022 (ABRvS 202006487/1/R3): Awb, Wro; wijzigingsplan, manege, wijzigingsvoorwaarden, bebouwingsmogelijkheden, provinciale verordening, ontbreken onderzoek naar geluid- en lichthinder, tussenuitspraak
9.3. Het college heeft geen onderzoek uit laten voeren naar de geluid-, licht- en verkeersbelasting van de manege.
In paragraaf 4.5.3.2 van de plantoelichting staat dat een manege onder milieucategorie 3.1 valt en daarom het woon- en leefklimaat van omwonenden minder aantast dan een inrichting die onder milieucategorie 3.2 valt, zoals vroeger was toegelaten. Het college heeft door alleen te stellen dat de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling minder zal zijn dan onder het voorheen geldende planologische regime mogelijk was, ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt dat de geluidbelasting die met de bij het bestreden plan mogelijk gemaakte manege bij [appellant B] en anderen kan worden ondervonden, naar de huidige inzichten vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
15 juni 2022 (ABRvS 202100334/1/R3): Awb, Wro; bpl, woning, rood voor rood-beleid, geen verschoonbare termijnoverschrijding, extra bouwvlak, ontbreken financiële onderbouwing, tussenuitspraak
6.4 De Afdeling stelt vast dat in het provinciale rood voor rood-beleid, dat in het gemeentelijke rood-voor-rood-beleid is geïncorporeerd, verschillende criteria zijn geformuleerd waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een bouwkavel in het kader van een rood voor rood-project. Eén van deze criteria is dat bij het slopen van een veelvoud van 850 m2 bedrijfsgebouwen op een locatie uitsluitend een extra bouwkavel kan worden toegekend, indien dit voor de financiering van de kosten van sloop van die bedrijfsgebouwen noodzakelijk is. De Afdeling is van oordeel dat een dergelijke financiële onderbouwing voor het toekennen van een extra bouwkavel ten onrechte ontbreekt. In tegenstelling tot wat de raad stelt, is de Afdeling van oordeel dat in dit geval geen sprake is van de sloop van een enkelvoud van 850 m2 bedrijfsbebouwing. De Afdeling overweegt dat op de aan de orde zijnde slooplocatie 2.501 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt en dat daarvoor al één bouwkavel op die slooplocatie is toegekend. De lezing van het rood voor rood-beleid, zoals de raad die erop na houdt, doet afbreuk aan het uitgangspunt dat slechts een extra bouwkavel kan worden toegekend als de hoogte van de kosten van de sloop van de betreffende bedrijfsbebouwing dit rechtvaardigen. De lezing van de raad leidt ertoe dat de oppervlakte van de te slopen/gesloopte bedrijfsbebouwing als het ware verdeeld kan worden in de vorm van verschillende sloopvouchers, elk voor een enkelvoud van 850 m2 aan gesloopte/te slopen agrarische bedrijfsbebouwing. Elk van deze sloopvouchers geeft dan recht op een bouwkavel en zonder dat – indien aan de orde – een financiële onderbouwing voor handen is waaruit blijkt dat de kosten van de sloop van de betrokken agrarische bedrijfsbebouwing zodanig hoog zijn dat deze de afgifte van een sloopvoucher voor een extra woning, waaruit die kosten ook bekostigd kunnen worden, noodzakelijk maken. De omstandigheid dat het beleid de inbreng van sloopvouchers uit een andere gemeente binnen de provincie toestaat omdat gemeentegrenzen niet aan het verwezenlijken van het doel van het rood voor rood-beleid in de weg moeten staan, levert op zich geen beletsel op voor het in acht nemen van dat criterium en het voor handen zijn van een dergelijke financiële onderbouwing te verlangen. Het had dan ook op de weg gelegen van de raad om, gelet op het toepasselijke rood voor rood-beleid, te onderzoeken of de kosten van de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie (…) zodanig zijn dat deze het toekennen van een extra bouwkavel rechtvaardigen. Een financiële onderbouwing, waaruit dat blijkt, ontbreekt in het voorliggende bestemmingsplan evenwel. Ook ontbreekt een toereikende motivering waarom in een geval als hier aan de orde aan het vereiste van het voor handen zijn van dergelijke financiële onderbouwing voorbij zou kunnen worden gegaan. In zoverre is het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet voldoende gemotiveerd.
15 juni 2022 (ABRvS 202102809/1/R1): Awb, Wro, Wabo, Wm; omgevingsvergunningen, hoogspanningsverbindingen, transportcapaciteit, opwaardering bestaande 380 kV-verbinding, gezondheidsrisico’s, verplichte m.e.r.-procedure en MER, legaliseren hoogteverschillen masten, alternatieven, goede ruimtelijke ordening en het voorzorgsbeginsel, magneetveldzone
6.2 In de aanvraag van 14 juni 2019 van TenneT om de omgevingsvergunning van de ministers staat dat, zonder dat de ministers een vormvrije m.e.r.-beoordeling hebben verricht, de uitgebreide m.e.r.-procedure zal worden doorlopen voor extra transparantie in de besluitvorming, inspraak over de te onderzoeken onderwerpen en de resultaten hiervan, en voor een onafhankelijk advies van de Commissie m.e.r. De Afdeling begrijpt het standpunt van de ministers zo dat als het milieueffectrapport niet verplicht was, gebreken in het rapport in beginsel niet kunnen leiden tot vernietiging van het aangevochten besluit en dat [appellant] daarom geen belang heeft bij een antwoord op deze vraag. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8071, onder 2.8.3, en de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH0479, onder 2.8.2. De Afdeling volgt dit standpunt van de ministers niet, omdat dit alleen geldt in situaties waarbij geen enkele wettelijke grondslag is te vinden voor het opstellen van een milieueffectrapport en/of het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, bijvoorbeeld omdat de voorgenomen activiteit geen activiteit is als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). De Afdeling zal daarom hierna beoordelen of voor de voorgenomen activiteiten een wettelijke grondslag bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling. Zo ja, dan moet het MER voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan op grond van de Wm worden gesteld.
6.5. De omgevingsvergunning van de ministers is zoals gezegd gebaseerd op artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. Zo’n vergunning wordt ook niet in kolom 3 of kolom 4 genoemd. Wel volgt uit het eerste lid, onder e, van onderdeel A van de bijlage van het Besluit m.e.r. dat met een plan zoals bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening in kolom 4 van onderdelen C en D ook wordt bedoeld een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. De vraag is vervolgens of de legalisering van het verschil tussen de planologisch toegestane en de feitelijk bouwhoogte van de bestaande masten een wijziging is als bedoeld in onderdeel A van de bijlage van het Besluit m.e.r. De Afdeling overweegt dat die legalisering een wijziging is van een bovengrondse hoogspanningsleiding zoals bedoeld in kolom 1 van categorie C.24 en D.24.1. Weliswaar hebben de ministers er op gewezen dat feitelijk niks verandert aan de hoogte van de masten, maar voor de vraag of sprake is van een wijziging als bedoeld in onderdeel A van de bijlage van het Besluit m.e.r. moet de bestaande – juridisch planologisch legale – situatie van de hoogspanningsleiding als vertrekpunt worden genomen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, onder 13.4, en 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907, onder 2.11.4. Tussen partijen is niet in geschil en de Afdeling neemt dat ook als vaststaand aan dat de ministers met het besluit van 18 maart 2021 alleen een omgevingsvergunning hebben verleend ter legalisering van de totale bouwhoogte van een aantal hoogspanningsmasten. De omgevingsvergunning van de ministers gaat alleen over de “illegale hoogteverschillen”. Het legaliseren van die hoogteverschillen is een wijziging zoals omschreven onder 2 in onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. omdat sprake is van een (juridisch planologische) verandering van (de bouwhoogte van) aangelegde werken.
De stelling van de ministers dat de verruiming van de toegestane bouwhoogte (variërend van 0,5 tot 24,5 meter) gering is en daarom niet als wijziging valt aan te merken, volgt de Afdeling alleen al niet vanwege de aard van de voorgenomen activiteit. En alleen al daarom gaat de verwijzing van de ministers naar de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1467, niet op. In die zaak ging het om een verhoging van de bouwhoogte op een industrieterrein die zo ondergeschikt werd geacht dat geen wijziging van het industrieterrein als bedoeld in het Besluit m.e.r. werd aangenomen.
6.7. Dit betekent dat gelet op de rechtsvraag in 6.2 voor de voorgenomen activiteit waarvoor de ministers een omgevingsvergunning hebben verleend een wettelijke grondslag bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. en dat het MER daarom moet voldoen aan de eisen die daaraan zijn gesteld in de Wm. De Afdeling zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van [appellant] beoordelen of het MER voldoet aan die eisen.
13 juni 2022 (Rb Rotterdam C/10/636792 / KG ZA 22-302): Awb; vovo, wijziging in Afvalstoffenverordening, definitie ongeadresseerd reclamedrukwerk, strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, tijdelijke buitenwerkingstelling
4.8 (…) Aan de Gemeente kan worden toegegeven dat zij een autonome verordenende bevoegdheid heeft. Die bevoegdheid wordt echter (mede) begrensd door eisen op grond van algemene rechtsbeginselen. Door geen onderzoek te doen naar de gevolgen van de wijziging en geen nadere en uitgebreide toelichting daarop te geven, heeft de Gemeente in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van een materiële wijziging. De Gemeente heeft dat niet onderkend en, vermoedelijk daardoor, geen onderzoek gedaan of laten doen naar de gevolgen van die wijziging. Dat mocht, gelet op het feit dat het een wezenlijke wijziging betrof, wel van de Gemeente worden verwacht. Daarnaast heeft de Gemeente nagelaten toe te lichten waarom wordt afgeweken van de landelijke door de Rijksoverheid, de Reclame Code Commissie en de Consumentenbond gehanteerde, en na overleg tot stand gekomen, definitie van ongeadresseerd reclamedrukwerk. De voorzieningenrechter verwijst verder nog naar het oordeel in 4.5.3. dat inhoudt dat de Gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat andere gemeenten dan Rotterdam afwijkende definities hanteren. Dat een en ander, mogelijk, het gevolg is van het niet juist duiden van het karakter van de wijziging, komt voor rekening en risico van de Gemeente.
4.9.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, aannemelijk is dat de Achtste wijziging van de Verordening in een bodemprocedure onverbindend wordt verklaard.
14 juni 2022 (Cbb 21/122): Awb, Meststoffenwet; bestuurlijke boetes, geheime marges, EVRM, financiële draagkracht appellant, afwijzing verzoek evident onredelijk (Rb Overijssel AWB 20/270)
6.2
Uit vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3403, en de uitspraak van het College van 20 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:455) volgt dat een geringe financiële draagkracht kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid – als bedoeld in het derde lid van artikel 5:46 van de Awb – die aanleiding geeft om de boete te matigen. Daarbij gaat het om de financiële positie van de overtreder ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:685). Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het zojuist aangehaalde arrest, wordt in de memorie van toelichting bij artikel 5:46 van de Awb vermeld dat het bestuursorgaan zich zeker bij hogere boetes ervan zal moeten vergewissen dat de boete, mede gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft (Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 142-143).
6.3
Vast staat dat de financiële positie van appellante noch in het kader van het voornemen tot boeteoplegging, noch bij het verzoek tot herziening van de boetebesluiten (van
21 september 2017) door de minister is onderzocht. Het betoog van de minister dat pas wordt overgegaan tot een beoordeling van de financiële draagkracht als – al dan niet in het kader van de evenredigheid van de boete – een beroep op verminderde draagkracht wordt gedaan, kan het College hier niet volgen. De hoogte van het totale (op te leggen) boetebedrag, ruim € 234.000,-, in samenhang bezien met de omvang van het bedrijf, vormt naar het oordeel van het College op zichzelf bezien voldoende aanleiding om (ambtshalve) de financiële positie van appellante bij de besluitvorming te betrekken. Mede gelet op het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel had het dan ook op de weg van de minister gelegen om voorafgaand aan de boeteoplegging de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de beoordeling of de boete, mede gelet op de financiële draagkracht van appellante, geen onevenredige gevolgen heeft. (…)
6.4
Dat het appellante aan financiële draagkracht ontbreekt om de bij de besluiten van
21 september 2017 opgelegde boetes binnen een redelijke termijn te voldoen, acht het College gelet op de volgende omstandigheden aannemelijk. Appellante heeft met de minister een betalingsregeling getroffen, waarbij de minister – naar het College aanneemt: na het verrichten van onderzoek – heeft geconcludeerd dat de financiële draagkracht van appellante een (af)betaling van € 250,- per maand toelaat. Dit betekent – zoals ook hiervoor onder 5.5 is overwogen – dat bij ongewijzigde omstandigheden het totale boetebedrag in een termijn van ongeveer 78 jaar zal zijn voldaan. Dit kan naar het oordeel van het College niet worden gezien als een redelijke termijn. Het is ook aannemelijk dat het bedrijf van appellante als gevolg van de boete en de verplichting die te betalen niet zal kunnen voortbestaan. Ter zitting is onweersproken gesteld dat er geen investeringsruimte meer is, dus ook niet voor vervangingsinvesteringen. Over een periode van 78 jaar zal de behoefte daaraan zich onvermijdelijk voordoen. (…) Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval is het College van oordeel dat de besluiten van 21 september 2017 in strijd zijn met artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Het College zal zelf in de zaak voorzien en de boete op de hierna vermelde wijze vaststellen.
15 juni 2022 (ABRvS 202106987/1/R4): Awb; handhaving, ontvankelijkheid, verbeuren dwangsommen, procesbelang, beleidslijn Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (Rb Midden-Nederland 21/2611)
- De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] het heeft ingesteld op 10 juni 2021 terwijl het college op dat moment nog dwangsommen verbeurde naar aanleiding van de uitspraak van 21 april 2021. Gelet daarop, kon [appellant] volgens de rechtbank met het instellen van beroep redelijkerwijs niet in een gunstigere positie komen. De rechtbank heeft hiervoor verwezen naar een beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (hierna: de beleidslijn). Volgens de uitspraak van de rechtbank moet zij de beleidslijn ook op het beroep van [appellant] toepassen, omdat de beleidslijn is vastgesteld met het oog op de rechtseenheid.
4.2. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het college op het moment van het instellen van beroep nog dwangsommen verbeurde naar aanleiding van de uitspraak van 21 april 2021. Daarbij is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat zij de beleidslijn moet toepassen, alleen al omdat de beleidslijn specifiek ziet op beroepen tegen het niet-tijdig beslissen in het Vreemdelingenrecht. Omdat de in de uitspraak van 21 april 2021 bepaalde termijn van twee weken om een besluit op het bezwaar te nemen was verstreken en het college ten tijde van de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit op het bezwaar had bekendgemaakt, heeft de rechtbank ten onrechte geen procesbelang aangenomen en het beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Samenvattingen van jurisprudentie op STAB-site
Op de website van STAB wordt recente jurisprudentie ook samengevat.
De volgende uitspraken zijn deze week nieuw geplaatst:
ABRvS 1 juni 2022 Bestemmingsplan, motivering van lager vastgestelde parkeernorm.
ABRvS 18 mei 2022 Handhaving, recreatiewoningen niet aan te merken als bijgebouw bij stolpboerderij.
Rb Noord-Holland 16 mei 2022 Omgevingsvergunning milieu en afwijken bestemmingsplan, opslag van PFAS-houdende grond, tijdelijkheid, goede ruimtelijke ordening, milieuneutraal.