Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
* 6 juli 2022 (ABRvS 201909361/2/A2): Awb, Wro; planschade, directe schade, planvergelijking, flexibiliteitsbepalingen, taxatie, kettingbeding, geveltaxatie, huurwaarde, einduitspraak na tussenuitspraak
* 6 juli 2022 (ABRvS 202002631/1/R2): Awb, Wro; bpl, dierenpension, voorwaarden omgevingsverordening, ecologische verbindingszone, geluidhinder, NSG Richtlijn Geluidshinder van dieren, verkeer
# * 6 juli 2022 (ABRvS 202004372/1/R3): Awb, Wro, Wm, Wnb; tussenuitspraak, bpl, nieuw woonwijk, ontsluiting, ladder voor duurzame verstedelijking, structuurvisie, verkeersonderzoek, CROW-publicatie, woontype, verkeershinder, parkeren, akoestisch onderzoek, Natura 2000-gebied, glastuinbouwbedrijven, stikstofdepositie, referentiesituatie, natuurondezoek
* 6 juli 2022 (ABRvS 202005732/1/A3): Awb, Opiumwet, Gmw; bestuursdwang, sluiten horeca-inrichting, bevoegdheid, noodzaak, evenwichtigheid (Rb Den Haag 20/1950)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202005951/1/R2): Awb, Gmw; handhaving, ontvankelijkheid, riolering (Rb OostBrabant 19/2993)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202006505/1/R4): Awb, Wm, Gmw; dwangsom, afvalhout
* 6 juli 2022 (ABRvS 202007094/1/A3): Awb, Huisvestingswet; boete, verbouwing, matiging (Rb Amsterdam 20/4459)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202007101/1/R1): Awb, Wro, Wabo, Wnb; niet vaststellen bpl, weigering omgevingsvergunning, recreatieve voorzieningen, exploitatieovereenkomst, vertrouwensbeginsel, passende beoordeling, Natura 2000-gebieden, transferium, omgevingsverordening
* 6 juli 2022 (ABRvS 202007149/1/A3 en 202007164/1/A3): Awb, Huisvestingswet; omzettingsvergunning, verbindendheid verordening, leefbaarheid (Rb MiddenNederland 19/5232 en 20/1249)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202100349/1/A3): Awb, Opiumwet, Gmw; bestuursdwang, sluiting bedrijfspand, evenredigheid, verminderde verwijtbaarheid (Rb Oost-Brabant 20/1722)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202100361/1/A3): Awb, Opiumwet, Gmw; bestuursdwang, sluiting woning, evenredigheid, verminderde noodzaak (Rb Limburg 20/560)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202100850/1/A3): Awb, Opiumwet, Gmw; bestuursdwang, sluiting woning, noodzaak, onderzoeksplicht (Rb Oost-Brabant 20/1168)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202100868/1/R3): Awb, Wro, Wnb; ontvankelijkheid, Verdrag van Aarhus, bpl, woongebied, behoefte, structuurvisie, natuurwaardenonderzoek, Natura 2000-gebieden, relativiteitsvereiste, verkeer, parkeeronderzoek, woon- en leefklimaat
# * 6 juli 2022 (ABRvS 202101020/1/R1): Awb, Wro, Wnb; wijzigingsplan, herstructurering recreatiepark, wijzigingsvoorwaarden, landschappelijke inpassing, behoefte, Natura 2000-gebied, stikstofdepositie, natuurtoets, referentiesituatie, verkeersgeneratie, belangenafweging, uitvoerbaarheid
* 6 juli 2022 (ABRvS 202101486/1/R1): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, restaurant, gevelreclame, rijksmonument, welstandsnota
(Rb Amsterdam19/2433)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202102247/1/R4): Awb, Wabo; omgevingsvergunning afwijken bpl, woning, ruimtelijke verrommeling, woon- en leefklimaat
* 6 juli 2022 (ABRvS 202102377/1/R1): Awb, Waterwet, Wnb; projectplan, stuw, droogzetvoorziening, natuur, woon- en leefklimaat, ontvankelijkheid, Verdrag van Aarhus trillingsschade, natuuronderzoek, stikstofdepositie Natura 2000-gebied (Rb Overijssel 20/1665 en 20/1666)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202102907/1/R4): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, bootlift, vergunningvrij bouwen (Rb Midden-Nederland 20/3688)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202103015/1/R4): Awb, Wabo, Wm; omgevingsvergunning activiteit milieu, revisievergunning, intrekking, bevoegdheid, belangenafweging, EVRM, fair balance (Rb OostBrabant 20/1813)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202103219/1/R4): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, plaatsen kap, aanvullende gegevens, Mor, dwangsom niet-tijdig beslissen (Rb Midden-Nederland 19/4794)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202103485/1/R4): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, bijgebouw, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel (Rb MiddenNederland 20/2419)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202103607/1/R1): Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen, beleidsregels (Rb Amsterdam19/6667)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202103958/1/R2): Awb, Wro, Chw; bpl, herontwikkeling kloostercomplex, bouwhoogte, woon- en leefklimaat, belangenafweging
* 6 juli 2022 (ABRvS 202104198/1/A3): Awb, Gmw, BW; bestuursdwang, sluiten horeca-inrichting, exploitatievergunning, evenredigheidsbeginsel (Rb Noord-Holland 20/3000)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202104621/1/R3 en 202104629/1/R3): Awb, Gmw, Wm; handhaving, carillon, geluidhinder, Activiteitenbesluit en APV, onversterkte muziek, exceptieve toetsing (Rb Den Haag 19/2745 en 20/2502)
* 6 juli 2022 (ABRvS 202105539/1/R4): Awb, Wro; bpl, herstructurering bedrijfsperceel, uitzonderingssituatie, relativiteitsvereiste, belangenafweging
* 6 juli 2022 (ABRvS 202106632/1/R1): Awb, Wro, Wnb; bpl, woningen, sportvoorzieningen, gelijkheidsbeginsel, Ladder voor duurzame verstedelijking, behoefte, woningdichtheid, voorwaardelijke verplichting, bouwhoogte, ontsluiting, verkeersgeneratie, akoestisch onderzoek, parkeren, watercompensatie, stikstofberekening, relativiteitsvereiste
* 6 juli 2022 (ABRvS 202106673/1/R1): Awb, Gmw; aanwijzing locatie orac’s, inrichtingscriteria, woon- en leefklimaat, alternatieven
* 6 juli 2022 (ABRvS 202106740/1/R4): Awb, Wabo; omgevingsvergunning slopen, kappen, bouw en verbouw, woonzorgcentrum, bebouwingspercentage, exceptieve toetsing, fair play-beginsel (Rb MiddenNederland 21/3568 en 21/3569)
* 5 juli 2022 (ABRvS 202201056/3/R2): Awb, Wro; vovo, inpassingsplan, bevoegdheid vaststelling bestemmingsplan, recreatiewoning
* 5 juli 2022 (Rb Overijssel ZWO 22/980): Awb, Wnb; vovo, dwangsom, MTB-route, Natura 2000-gebied, singletracks
* juli 2022 (CBb 18/1622): Awb, Msw; boetebesluit, onrechtmatige besluitvorming, schadevergoeding, EVRM
* 4 juli 2022 (ABRvS 202201974/2/R3): Awb, Wro; vovo, bpl, horeca, woon- en leefklimaat, Tegelen-jurisprudentie
* 4 juli 2022 (ABRvS 202201986/2/R2): Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning bouw kindcentrum, geluidsoverlast, geluidreflectie, goede ruimtelijke ordening (Rb Limburg 21/3302 en 22/319)
* 4 juli 2022 (ABRvS 202202514/2/R4): Awb, Wro; vovo, bpl, woningbouw, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, uitvoerbaarheid
* 4 juli 2022 (ABRvS 202203075/2/R3): Awb, Wabo; vovo, dwangsom, productie insecten, schadevergoeding, procesbelang (rb Noord-Nederland 20/1247 en 20/3484)
* 4 juli 2022 (ABRvS 202203474/2/R3): Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning verbouw, rijksmonument, wijziging bouwplan, short stay, parkeren (Rb Den Haag 20/4595)
* 1 juli 2022 (HR 21/00998): Awb, Ow, Rv; Kroondossier, EVRM, Equality of arms, zelfrealisatie, evenredigheidsbeginsel, Anticipatie op Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (conclusie PG)
* 30 juni 2022 (Rb Overijssel AWB 21/1272): Awb, Wabo; omgevingsvergunning, multifunctioneel centrum, verkeer, geluid, parkeerbehoefte
* 29 juni 2022 (ABRvS 202201548/1/ R2 en 202201548/2/R2): Awb, Wro, Chw; vovo en kortsluiten, bpl, woningbouw, provinciaal beleid, landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing, ecologie en cultuurhistorische waarden
* 29 juni 2022 (Rb Oost-Brabant SHE 20/3747 E): Awb, Wnb; natuurvergunning, Rav, emissiearme stalsysteem, stikstofdepositie, Natura 2000-gebied
* 25 mei 2022 (Rb Zeeland-West-Brabant 9279541 CV EXPL 21-1786): BW; herstructurering vakantiepark, opzegging huurovereenkomsten standplaatsen, Recron-voorwaarden, uitvoerbaarheid, wijzigingsplan
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd
Bijzondere overwegingen
* 6 juli 2022 (ABRvS 201909361/2/A2): Awb, Wro; planschade, directe schade, planvergelijking, flexibiliteitsbepalingen, taxatie, kettingbeding, geveltaxatie, huurwaarde, einduitspraak na tussenuitspraak
27.3. Dat in het taxatierapport, in strijd met artikel 9.1 onder c, van de Praktijkhandleiding, niet is vermeld dat de taxateur op basis van zijn professionele inschatting een interne inspectie niet noodzakelijk acht, neemt niet weg dat – daargelaten de betekenis van de Praktijkhandleiding in deze planschadezaak – in het advies van 29 oktober 2021 alsnog is toegelicht dat interne inspectie niet noodzakelijk was. (…)
28.1. In een planschadezaak is het in beginsel niet onjuist of onzorgvuldig om voor de juridische situatie van het te taxeren object uit te gaan van informatie van een derde. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval anders is. [appellant] stelt zich niet op het standpunt dat de informatie van de SAOZ niet klopt. In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat Van den Berk & Kerkhof ten onrechte geen nieuw onderzoek heeft ingesteld naar de juridische situatie op het terrein onder het oude en nieuwe planologische regime.
# * 6 juli 2022 (ABRvS 202004372/1/R3): Awb, Wro, Wm, Wnb; tussenuitspraak, bpl, nieuw woonwijk, ontsluiting, ladder voor duurzame verstedelijking, structuurvisie, verkeersonderzoek, CROW-publicatie, woontype, verkeershinder, parkeren, akoestisch onderzoek, Natura 2000-gebied, glastuinbouwbedrijven, stikstofdepositie, referentiesituatie, natuurondezoek
37.1. Uit het STAB-advies blijkt dat op de kaart van Atlas Leefomgeving staat dat de geluidsbelasting op het appartementsgebouw van [appellant sub 8] en anderen ongeveer 61 tot 65 dB bedraagt. Dat is hoger dan wat Goudappel Coffeng heeft berekend. In het STAB-advies wordt er echter op gewezen dat in de toelichting op de website van Atlas Leefomgeving staat dat de kaarten uitsluitend een indicatie vormen van de geluidkwaliteit op een bepaalde plek. Dat uit de kaart een hogere geluidsbelasting volgt, is volgens het STAB-advies dus niet zonder meer een bewijs dat het akoestisch onderzoek van Goudappel Coffeng niet juist is. In het STAB-advies is er verder op gewezen dat de geluidsbelasting op de kaarten van de Atlas Leefomgeving zijn gepresenteerd zonder aftrek van 5 dB voor het stiller worden van het verkeer, terwijl Goudappel Coffeng deze aftrek op grond van artikel 110g van de Wgh wel heeft toegepast. Verder is voor de kaarten van de Atlas Leefomgeving uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen samen. Dit maakt volgens het STAB-advies dat de geluidsbelasting op de kaarten van de Atlas Leefomgeving per definitie hoger uitvalt en daarmee niet vergelijkbaar is met de door Goudappel Coffeng berekende geluidsbelasting. (…)
51.3. (…) Over de vraag of die aanwezige gasstookinstallaties in gebruik waren en welke omgang dat gasverbruik had, overweegt de Afdeling als volgt. Het is aan de raad om op dit punt de referentiesituatie zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Daarvoor hoeft naar het oordeel van de Afdeling de raad, anders dan de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen aanvoeren, niet het exacte gasverbruik per bedrijf te achterhalen, maar mag hij uitgaan van het kengetal uit Aerius-Calculator voor glastuinbouw.
De raad heeft, zo is op de zitting meegedeeld, niet nader onderzocht welke van de zeven bedrijven koude teelt of warme teelt hadden. De Afdeling is van oordeel dat nader onderzoek op dit punt wel van de raad had mogen worden verwacht. De raad moet namelijk motiveren dat het door de raad gehanteerde uitgangspunt inhoudende 50% koude teelt en 50% warme teelt een reëel uitgangspunt is. De Afdeling wijst er in dit verband op dat [appellant sub 4] en anderen, onder het overleggen van het onder 48.2 vermelde overzicht, stellen dat de meeste bedrijven op de koude grond teelden, waarbij alleen in de wintermaanden werd verwarmd.
De Afdeling is verder van oordeel dat voor zover door de raad niet kan worden achterhaald of bij alle zeven glastuinbouwbedrijven warme of koude teelt aan de orde was, hij voor de berekening van de stikstofemissie moet uitgaan van een conservatieve schatting van de verdeling koude en warme teelt.
* 6 juli 2022 (ABRvS 202006505/1/R4): Awb, Wm, Gmw; dwangsom, afvalhout
4. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college bevoegd is handhavend op te treden bij een overtreding van artikel 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
4.1. Het college heeft zich in de verzochte schriftelijke inlichting op het standpunt gesteld dat het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen gebeurt door een inrichtinghouder. Deze inrichtinghouder haalt zelf bedrijfsafvalstoffen op bij derden, waarbij de verantwoordelijkheid voor die afvalstoffen naar hem overgaat. Hij vervoert de afvalstoffen en verzamelt deze om binnen zijn inrichting te verbranden. Gelet op artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wet milieubeheer, waarbij het college in het bijzonder wijst op de zinsnede “bij of krachtens deze wet”, is hij daarom bevoegd handhavend op te treden.
4.2. De Afdeling volgt dit standpunt niet. Artikel 18.2b, vierde lid, van de Wet milieubeheer wijst de minister namelijk aan als bevoegd gezag bij een overtreding op grond van artikel 10.45, eerste lid, van die wet. Gelet op de systematiek van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer gaat artikel 18.2b, vierde lid, van deze wet voor op artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, daarvan. Dit wordt bevestigd door de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet milieubeheer (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 638, nr. 3, p. 55), waarmee artikel 18.2b aan die wet is toegevoegd. Daarin staat opgemerkt dat artikel 18.2b van de Wet milieubeheer een bijzondere regeling vormt welke voorgaat op artikel 18.2 van deze wet, dat de handhavingstaak ten aanzien van inrichtingen legt bij het bevoegd gezag voor de inrichting. Dit betekent dat het besluit van 30 juni 2020, voor zover het college daarbij aan [appellant] een last onder dwangsom heeft opgelegd vanwege overtreding op grond van artikel 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet bevoegd is genomen en om die reden moet worden vernietigd.
* 6 juli 2022 (ABRvS 202104621/1/R3 en 202104629/1/R3): Awb, Gmw, Wm; handhaving, carillon, geluidhinder, Activiteitenbesluit en APV, onversterkte muziek, exceptieve toetsing (Rb Den Haag 19/2745 en 20/2502)
2.5. (…) De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit (Stb 2007, 415, blz. 206) beschrijft inderdaad voorbeelden waarbij ter plaatse door mensen gemaakte muziek ten gehore wordt gebracht, zoals een militair muziekkorps. Hieruit blijkt echter niet dat dit een vereiste is om ten gehore gebrachte melodieën als muziek te kunnen aanmerken. De rechtbank is voor de betekenis van dit begrip terecht uitgegaan van de definitie in het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse Taal” van muziek als zijnde het kunstzinnig ordenen van klanken. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat het automatische carillonspel niet als muziek te beschouwen. De Afdeling betrekt daarbij dat de melodieën die ten gehore worden gebracht zijn gecomponeerd door de stadsbeiaardier. Dat er geen sprake zou zijn van het kunstzinnig ordenen van klanken omdat er geen menselijke vaardigheid bij is betrokken is dan ook onjuist. De kunstzinnige ordening van de klanken door een mens vindt plaats op het moment dat de melodieën gecomponeerd worden. Artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit of de geschiedenis van de totstandkoming daarvan bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Ook de uitspraak van 18 april 2021 waar [appellant] op wijst biedt daartoe geen aanknopingspunt. Deze uitspraak had geen betrekking op de uitleg van artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit.
3.2. (…) De Afdeling is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit buiten toepassing te laten omdat het in strijd is met het rechtszekerheids- of het evenredigheidsbeginsel. De besluitgever heeft een expliciete keuze gemaakt om onversterkte muziek bij het vaststellen van de geluidsniveaus van een inrichting buiten beschouwing te laten en de afweging om onversterkte muziek al dan niet te reguleren en de wijze waarop bij de gemeenteraad neer te leggen. Het is vervolgens aan de gemeenteraad om de belangen die zijn gelegen bij het reguleren van onversterkte muziek af te wegen. Dat artikel 2:18, eerste lid, onder f van het Activiteitenbesluit de mogelijkheid openlaat dat de gemeenteraad de keuze maakt onversterkte muziek niet te reguleren maakt niet dat dit artikel op zichzelf in strijd is met het rechtszekerheids- of evenredigheidsbeginsel. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt. Het is aan de besluitgever om het belang van regulering van onversterkte muziek af te wegen. Dat appellant die regeling niet kan afdwingen doet daar niet aan af. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020 blijkt, is het niet de taak van de bestuursrechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen.
7.2. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat onder openbare dienstverlening moet worden verstaan het dienstbaar zijn aan het publiek, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de cultuurhistorische waarde van het carillon betrekt en daarover een subjectief waardeoordeel heeft gegeven niet. De rechtbank overweegt terecht dat het carillongeluid onderdeel is van een oude traditie, waarvan het behoud bijdraagt aan het aantrekkelijk maken van de binnenstad voor bezoekers. De Afdeling volgt de rechtbank in het oordeel dat dit een vorm is van dienstbaar zijn aan het publiek. [appellant] stelt terecht dat de subjectieve beleving van het carillongeluid niet relevant is voor de vraag of het in werking hebben daarvan een vorm is van dienstbaar zijn aan het publiek. De subjectieve beleving van het geluid staat echter los van het behoud van deze traditie die kenmerkend is voor de historische binnenstad van Den Haag.
* 1 juli 2022 (HR 21/00998): Awb, Ow, Rv; Kroondossier, EVRM, Equality of arms, zelfrealisatie, evenredigheidsbeginsel, Anticipatie op Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (conclusie PG)
3.1.6 Anders dan onderdeel 1.1 in het principale beroep aanvoert, bestaat er geen wettelijke grondslag voor de gestelde verplichting voor de onteigenaar om alle stukken in het geding te brengen die in verband met de onteigening onder de Kroon berusten. Een dergelijke verplichting volgt niet uit de Onteigeningswet, noch uit art. 3:2 Awb of art. 3:42 Awb (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5). Ook de beginselen van fair trial en equality of arms bieden geen grondslag voor die verplichting, reeds omdat de onteigende het in zijn macht heeft om stukken bij de Kroon op te vragen. Van een ongelijk speelveld is dan ook geen sprake. Evenmin valt in te zien dat, zoals het onderdeel stelt, de rechter het onteigeningsbesluit niet op rechtmatigheid kan beoordelen indien de onteigenaar niet het integrale Kroondossier heeft overgelegd. Onderdeel 1.1 faalt dan ook.
3.2.2 Over de door de onteigeningsrechter aan te leggen beoordelingsmaatstaf heeft de Hoge Raad, onder meer in zijn arrest van 5 januari 2018,4 overwogen dat ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening (waaronder de vraag of een zelfrealisatieverweer kan slagen) en de afweging van de betrokken belangen, de onteigeningsrechter dient te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Die maatstaf berust op de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter. Deze taakverdeling brengt mee dat de onteigeningsrechter geen oordeel toekomt over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar slechts over de rechtmatigheid daarvan. In het huidige stelsel is voor een volle toets van de noodzaak tot onteigening dan ook geen plaats, behoudens in (het zich hier niet voordoende) geval van, kort gezegd, nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde inzichten. Anders dan het onderdeel aanvoert, bestaat er geen grond te anticiperen op de voorgenomen stelselwijziging, neergelegd in de nog niet in werking getreden Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet6, reeds omdat in het beoogde stelsel wat betreft het besluit tot onteigening geen rol meer is weggelegd voor de Kroon en evenmin voor de civiele rechter.
Ook de klacht dat de rechtbank naar aanleiding van het beroep van Kennemerland Beheer op zelfrealisatie had moeten beoordelen of de onteigening onevenredig is, faalt. Toetsing van het realiteitsgehalte en de doelmatigheid van de gewenste zelfrealisatie, en daarmee van de noodzaak tot onteigening, behoort tot de taak van de Kroon. De onteigeningsrechter past daarbij geen andere rol dan te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot de in dat verband gemaakte afweging heeft kunnen komen.
* 25 mei 2022 (Rb Zeeland-West-Brabant 9279541 CV EXPL 21-1786): BW; herstructurering vakantiepark, opzegging huurovereenkomsten standplaatsen, Recron-voorwaarden, uitvoerbaarheid, wijzigingsplan
4.18 Dat er in december 2020 sprake was van een voldoende concreet herstructureringsplan inzake de realisatie van een nieuw vakantiepark ‘De Schouwse Valleien’, onder meer omvattende de bouw van 100 kampeerhuisjes en 69 vakantiewoningen op Duinrand-West, waartoe op dat moment reeds het wijzigingsplan was vastgesteld, staat vast. Daarmee is echter nog niet gegeven dat op dat moment ook (al) sprake was van een concreet én uitvoerbaar plan in de zin van artikel 11 lid 1, aanhef en onder h van de Recron-voorwaarden 2016. Zoals hiervoor in 4.14 overwogen, is daartoe immers vereist dat op dat moment objectief bezien de reële verwachting gerechtvaardigd was, dat de benodigde vergunningen op korte termijn zouden kunnen worden verkregen. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.19 Duinrand heeft de huurovereenkomsten in december 2020 tegen 31 december 2021 opgezegd. Uitgaande van haar stelling dat er in december 2020 sprake was van een concreet en uitvoerbaar plan, had dan ook in beginsel mogen worden verwacht dat binnen dat jaar, in 2021, niet alleen het wijzigingsplan, zo mogelijk ook al onherroepelijk, zou zijn vastgesteld, maar óók dat de vereiste vergunningen zouden zijn verleend of in ieder geval zouden zijn aangevraagd. In december 2021 was echter, zo staat vast, nog geen enkele vergunning verleend en behoudens de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de 69 vakantiewoningen, die Fiorinvest pas maanden ná de opzegging van de huurovereenkomsten heeft gedaan en waarop ten tijde van de mondelinge behandeling op 25 maart 2022 inhoudelijk nog niet was beslist (terwijl daarvoor geen wijzigingsplan c.q. bestemmingsplanwijziging nodig was), is van vergunningaanvragen ook niet gebleken. Dat er nog meer vergunningen nodig zijn om het plan daadwerkelijk te realiseren, staat vast. Zo is voor de bouw van de kampeerhuisjes een vergunning vereist en ook uit de inhoudelijke
opmerkingen die bij de indiening van het wijzigingsverzoek zijn gemaakt, volgt dat er nog meer stappen moeten worden gezet. Van aanvragen daartoe is echter niet gebleken en wat de vergunning voor de bouw van de kampeerhuisjes betreft heeft Fiorinvest aangegeven met de aanvraag daarvan juist te zullen wachten totdat de Afdeling op het beroep tegen het wijzigingsplan heeft beslist – hetgeen op het moment van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak nog niet het geval was. Gelet op dit eigen handelen, of beter gezegd nalaten van Duinrand en/of Fiorinvest, kan bij deze stand van zaken niet worden geoordeeld dat Duinrand en/of Fiorinvest in december 2020 reeds de redelijke verwachting had, althans mocht hebben dat met de realisatie van het herstructureringsplan (wat betreft Duinrand-West), op korte termijn daadwerkelijk zou kunnen worden gestart en zij dáárom in december 2020 reeds tot opzegging van de huurovereenkomsten mocht overgaan.