Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
# ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2753: Awb, Wro, Wm, Wgh, Wgv, Wnb; bpl, bedrijventerrrein, voorbereiding plan, ouderdom onderzoeken, afwijkingsbevoegdheden, Activiteitenbesluit, geurregeling, hedonische waarde, cumulatieve geurbelasting, geurcontour, doorkruising milieuwetgeving, uitbreidingsmogelijkheden, invoergegevens, spoorweg, externe veiligheid, Bevi, relativiteitsvereiste, MER
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2750: Awb, Wro; einduitspraak na tussenuitspraak, bpl, bestrijdingsmiddelen, drift, locatiespecifiek onderzoek, woon- en leefklimaat
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2757: Awb, Wro; einduitspraak na tussenuitspraak, bpl, supermarkten, Dienstenrichtlijn, detailhandelsbeleid
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2747: Awb, Wro; bpl, woningen, omgevingsverordening, Ruimte-voor-ruimte-regeling kernrandzone, openheid gebied
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2725: Awb, Wm, Grondwet; einduitspraak na tussenuitspraak, instemmingsbelsluit, winningsplan, bevoegdheid, gaswinning, bodemdaling, aardbevingsrisico, bodemtrilling, vuilwal, Richtlijn onderafdichtingsconstructies
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2729: Awb, Wabo; omgevingsvergunning van rechtswege, erfafscheiding, dwangsom, bekendmaking 202004670/1/R2 –
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2745: Awb, Wro; wijzigingsplan, woon- en leefklimaat, voorwaarden wijzigingsbevoegdheid, uitvoerbaarheid
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2755: Awb, Wro, Wnb; tussenuitspraak, bpl, woon- en leefklimaat, verkeersveiligheid, parkeren, verkeersonderzoek, landschappelijke inpassing, groenstrook, vertrouwensbeginsel, relativiteitsvereiste, ecologisch onderzoek, PFAS
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2737: Awb, Wro; bpl, steenfabriek, industrieel erfgoed
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2738: Awb, Gmw, Wro; handhaving, wonen, strijd met bpl
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2730: Awb, Wro; einduitspraak na tussenuitspraak, herontwikkeling voormalige brandweerterrein, kapvorm en kaprichting, erfgoedverordening
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2731: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, monovergister, invoerbak mest, aanvraag, bouwtekeningen
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2752: Awb, Wro, Wnb; provinciaal inpassingsplan, buitendijkse haven, nut en noodzaak, Barro, duurzaamheid, Nationale Omgevingsvisie, landschappelijke inpassing, Natuurnetwerk Nederland, Natura 2000-gebied, primaire waterkering, MER, passende beoordeling, stikstofdepositie, stortsteen, aanlegfase en gebruiksfase, meervleermuis, lichthinder
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2754: Awb, Wgh; hogere waarden, akoestisch onderzoek, verkeersmodel, geluidmaatregelen, doelmatigheidscriterium, cumulatie, maximale geluidsbelasting, gezondheid, richtlijnen GGD en WHO, EVRM
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2740: Awb, Wro; planschade, indirecte schade, woningbouw, voorzienbaarheid
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2736: Awb, Wro, Waterwet, Wnb; rijksinpassingsplan, ondergrondse hoogspanningskabels, windpark, nut en noodzaak, alternatieven, geluid transformatorstation, MER, gezondheid, stikstofdepositie, passende beoordeling, Natura 2000-gebied
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2748: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, appartementen, privaatrechtelijke belemmering, parkeergarage, verkeersveiligheid, woon- en leefklimaat
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2735: Awb, Wet windenergie; kavelbesluiten, windenergiegebied, belanghebbende, ontvankelijkheid
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2741: Awb, Wabo; afvalsorteerstraatje, ondergrondse afvalcontainers, alternatieve locaties
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2742: Awb, Wro; planschade, indirecte schade, bedrijventerrein, uitzicht, gebruiksmogelijkheden, waarde oude situatie, aantasting privacy, ex aequo et bono vaststelling tegemoetkoming
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2746: Awb, Wm, Wabo; omgevingsvergunning, staalfabriek, wandeloven, warmbandwalserij, beoordeling totale milieueffecten, MER, zorgplicht, geluidberekeningen, fijnstof, Besluit NIBM, Bor, immissie zwaveldioxide, zeer zorgwekkende stoffen, Activiteitenbesluit, onderzoeksverplichtingen
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2743: Awb, Gmw; aanwijzing aanbiedlocatie, afvalcontainers, verkeersveiligheid, alternatieve locatie
* ABRvS 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2712: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning realiseren voetgangersbrug, nautisch advies, exceptieve toets
* ABRvS 19 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2705: Awb, Wro; Vovo, bpl, recreatiewoningen, locatiespecifiek onderzoek, gewasbeschermingsmiddelen, gezondheidsrisico’s
* ABRvS 19 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2706: Awb, Wro; vovo, bpl, appartementengebouw, woon- en leefklimaat, relativiteitsvereiste, verkeersveiligheid, parkeerbehoefte, schaduwwerking
* ABRvS 16 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2698: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning afwijken en bouwen, appartementencomplex, ruimtelijke uitstraling, parkeren
* ABRvS 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2670: Awb, Wabo; vovo, handhaving, bouwen zonder vergunning, hoogte dwangsom, legalisatie
* ABRvS 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2697: Awb; vovo, handhaving, naleving voorwaarden vovo, Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit, verontreinigde grond, begrip scheepslading, bemonstering
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5370: Awb, Gmw; vovo, handhaving, strijd met bpl, filtsbezorging, bevoegdheid, begrip detailhandel
* Rechtbank Oost-Brabant 15 september 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:3922: Awb, Wabo, Chw; tussenuitspraak, omgevingsvergunning afwijking bpl, nieuwe woonwijk, parkeeroverlast, parkeerbehoefte, mobiliteitsplan, mobiliteitscorrectie deelauto’s
* Rechtbank Noord-Nederland 15 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3337: Awb; mijnbouwschade, waardedaling, causaal verband
* Rechtbank Den Haag 14 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9119: Wgv, BW; onrechtmatige overheidsdaad, intensieve veehouderijken, stankoverlast, gezondheid, 8 EVRM, fair balance, Urgenda-zaak, taakverdeling rechter/wetgever, redelijkerwijs onomstreden grenswaarde, toerekening, formele rechtskracht, ongelijke behandeling, schade, relativiteit, causaal verband, schadestaat
* Rechtbank Noord-Nederland 14 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3344: Awb, Wnb; vovo en kortsluiten, natuurvergunning, biomassacentrale, Verdrag van Aarhus, legalisatie, evenredigheid handhaving, PAS-melder, stikstofemissie en -depositie, Natura 2000-gebieden, Habitatrichtlijn, stikstofruimte, bronmaatregelen.
* Rechtbank Noord-Nederland 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3347: Awb, Mijnbouwwet, Tijdelijke wet Groningen; schadevergoeding, herstelmethode, toerekeningspercentage, voordeelstoerekening
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5326: Awb, Wabo; omgevingsvergunning uitbreiding hotel, Rijksmonument, begrip horeca, watervergunning, cultuurhistorische waarden, bevoegdheid, parkeren, woon- en leefsituatie, geluid, schaduwhinder
* Rechtbank Noord-Nederland 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3288: Awb; mijnbouwschade, verzakking, afstemming tussen IMG en NCG , tussenuitspraak
* Rechtbank Noord-Nederland 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3299: Awb, Wabo, Wet Arhi; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning bouwen bouwwerk en handelen in strijd met bpl, uitgebreide procedure, vooringenomenheid, verkeersproblematiek
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5331: Awb, Wro; planschade, woningbouw, taxatie waardedaling, maximale mogelijkheden, geen referentieobjecten, gemeentelijk beleid, aanpassing nmr
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5294: Awb, Gmw; aanwijzingsbesluit parkeren, beleidsregels, parkeerenquête
* Rechtbank Noord-Holland 9 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8119: Awb, Msw; bestuurlijke boete, onderzoek, overschrijding gebruiksnorm dierlijke en fosfaatgebruiksnorm
* Rechtbank Rotterdam 9 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7733; BW, Wro; opzegging huurovereenkomst, permanente bewoning recreatiewoning, opzeggingsgrond, geen handhaving door gemeente
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5205: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen lichtmasten, geen weigeringsgronden, vertouwensbeginsel
* Rechtbank Limburg 7 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6829: Awb, Wro; planschade, vervallen bouwmogelijkheid, causaal verband
* Rechtbank Limburg 7 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6858: Awb, Wabo; omgevingsvergunning brandveilig gebruik, belanghebbende, relativiteitsvereiste, Bouwbesluit
* Rechtbank Noord-Nederland 5 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3324: Awb; schadevergoeding mijnbouwactiviteiten, overdracht vordering
* Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3609: Awb, Mijnbouwwet; winningsvergunning, belanghebbende, belangenafweging, milieu- en natuurbelangen
* Rechtbank Noord-Holland 18 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7756: Awb, Wabo; omgevingsvergunning bouwen en gebruik, buitenplanse afwijking, formele rechtskracht, legesheffing, isolatie muren, overschrijding bouwvlakken, plankaart, ondergeschikt onderdeel
#! Rechtbank Oost-Brabant 23 juni 2022 SHE 19/3445: Awb, Wabo; handhaving, afwijkend gebruik, machinale houtbewerking, inmiddels vergunning verleend
#! Rechtbank Oost-Brabant 23 juni 2022 SHE 20/486: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik, machinale houtbewerking, geluid, VNG-brochure, Activiteitenbesluit, zelf in de zaak voorzien
* Rechtbank Amsterdam 8 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3277: Awb, Wabo, Gmw; vovo, omgevings- en evenementenvergunning, strijd met bpl, gezondheidsrisico’s door coronapandemie, APV, provinciale verordening, natuur, bodem
* Rechtbank Amsterdam 1 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3339: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor uitbouw met dakterras, dijkwoning, uitleg bpl, bouwlagen, souterrain, peil
#! Rechtbank Noord-Nederland 19 mei 2022 LEE 20/1112: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen en milieu, installatie voor het drogen en vergassen van mest, controleplan luchtemissies, einduitspraak na eerdere tussenuitspraak
* Rechtbank Midden-Nederland 20 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:187: Awb, Wro, Wm; vovo, handhaving, overtreding gebruiksverbod bpl, grond- en groenrecycling, afvalstoffen, Besluit milieu-effectrapportage 1994, drempelwaarde, feitelijke activiteiten of technische capaciteit
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd
Bijzondere overwegingen
# ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2753: Awb, Wro, Wm, Wgh, Wgv, Wnb; bpl, bedrijventerrrein, voorbereiding plan, ouderdom onderzoeken, afwijkingsbevoegdheden, Activiteitenbesluit, geurregeling, hedonische waarde, cumulatieve geurbelasting, geurcontour, doorkruising milieuwetgeving, uitbreidingsmogelijkheden, invoergegevens, spoorweg, externe veiligheid, Bevi, relativiteitsvereiste, MER
20.1. De Afdeling overweegt dat de geurregeling van het plan tot doel heeft het reguleren van de cumulatieve geurhinder van de bedrijven op Lage Weide om een onaanvaardbare geurbelasting op de nabijgelegen woonwijk te voorkomen. Dit is een ruimtelijk relevant belang dat zich, gelet op artikel 3.1 van de Wro, in beginsel leent voor een regeling in het bestemmingsplan. Er zijn geen wettelijke voorschriften die zich verzetten tegen het opnemen van een regeling voor het normeren van de cumulatieve geurbelasting van bedrijven in het bestemmingsplan. Ook anderszins ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke regeling in strijd is met het recht. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1969, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het opnemen van normen voor de achtergrond(geur)belasting van veehouderijen in een bestemmingsplan in beginsel ruimtelijk relevant en aanvaardbaar is.
(…)
21.2. (…) De Wet ruimtelijke ordening, noch enig ander wettelijk voorschrift, verplicht tot het normeren van de cumulatieve geurhinder van bedrijventerreinen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad heeft de geurregeling vastgesteld, omdat hij vindt dat een regeling voor het reguleren van de geurhinder vanwege het gehele industrieterrein nodig is ter bescherming van het geurklimaat in de omgeving van Lage Weide. De Afdeling neemt als uitgangspunt dat in het deskundigenverslag wordt geconcludeerd dat de geurhinder voor omwonenden met de in het plan vastgestelde geurcontour in grote lijnen wordt beperkt ten opzichte van de situatie waarin deze contour niet zou zijn vastgesteld. (…)
21.5. (…)
De Afdeling wijst erop dat uit haar uitspraak van 29 juni 2016 over het vorige bestemmingsplan “Lage Weide” volgt dat de toenmalige geurregeling alleen rekening hield met de geuremissie van de bedrijven waarvoor op grond van de bedrijvenlijst van de VNG-publicatie een richtafstand geldt van 100 m of meer voor het hinderaspect “geur“. In de huidige geurregeling wordt dus ook rekening gehouden met de geurrelevante inrichtingen zonder geuronderzoek. De Afdeling concludeert op basis van het deskundigenverslag dat de raad voor deze bedrijven redelijkerwijs heeft kunnen uitgaan van de (hypothetische) emissie als hiervoor beschreven.
23.2 (…) De Afdeling stelt vast dat de gebruikers van gronden op het industrieterrein alleen beschikken over de initiële invoergegevens, die dus representatief zijn voor de geursituatie ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan. Dit wordt bevestigd in paragaaf 3.2.2 van het deskundigenverslag. Als gevolg hiervan is de geurregeling in strijd met de rechtszekerheid. Het betoog slaagt.
27.2. De raad heeft toegelicht dat bij de geurrelevante inrichtingen, waarvoor een geurrapport beschikbaar was, een hedonische weegfactor is gehanteerd die is gebaseerd op de vaststelling van de hedonische waarde in de betreffende geuronderzoeken. Bij het ontbreken van de hedonische waarde in het desbetreffende onderzoek, onder meer bij [appellante sub 3], is de hedonische weegfactor vastgesteld op het niveau van het hedonisch ongewogen acceptabel geurhinderniveau behorende bij de vergunning van het bedrijf dan wel op basis van de hedonische waarde uit geuronderzoeken van gelijksoortige inrichtingen of activiteiten, aldus de raad.
27.3. De Afdeling is van oordeel dat onduidelijk is hoe de in tabel 2.1 van het Rapport geurbelasting weergegeven weegfactoren zijn vastgesteld. In het kader van het deskundigenonderzoek is de raad verzocht om dit nader toe te lichten. In reactie hierop heeft de raad bevestigd dat het Rapport geurbelasting geen onderbouwing bevat van de gehanteerde weegfactoren. Voor het niet motiveren van de wijze waarop de weegfactoren zijn vastgesteld heeft de raad onder meer aangevoerd dat hij heeft beoogd een balans te vinden tussen een leesbaar rapport en een uitgebreide verantwoording van de gemaakte keuzes. Ook heeft hij gewezen op de complexiteit van de geurregeling. In deze omstandigheden kan echter geen rechtvaardiging zijn gelegen voor het niet motiveren van de gehanteerde invoergegevens. Het betoog slaagt.
33.3. Uit het deskundigenadvies volgt dat de door de raad gehanteerde vereenvoudiging uit praktische overwegingen niet noodzakelijk is, terwijl het samenvoegen van geurbronnen kan leiden tot een onjuiste modellering van de situatie. De Afdeling ziet gelet op wat zij hiervoor in 28.3 heeft overwogen geen aanleiding om voorbij te gaan aan deze omissie. Het betoog slaagt.
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2737: Awb, Wro; bpl, steenfabriek, industrieel erfgoed
8.4. De raad is in de Zienswijzennota, behalve met de algemene opmerking in paragraaf 2.5 dat een slechte (onderhouds)staat van een pand niet betekent dat het pand alleen om die reden niet als karakteristiek object mag worden aangewezen, ook niet ingegaan op het betoog van Progres in haar zienswijze dat de constructieve en bouwkundige staat van de fabriek zodanig is dat aanwijzing van de fabriek als karakteristiek object niet zinvol is. Hoewel de raad bekend is met het rapport van Tandem uit 2017 en in de Zienswijzennota heeft erkend dat uit de tweede, vanaf de weg uitgevoerde beoordeling door BügelHajema Adviseurs is gebleken dat de onderhoudstoestand van de fabriek geleidelijk achteruit gaat, heeft hij bij zijn onderzoek naar de karakteristieke waarde van de fabriek ten onrechte volstaan met een beoordeling van de buitenkant van het pand. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling daarom niet inzichtelijk gemaakt dat ondanks de slechte staat van het pand de door de raad genoemde karakteristieke waarden van zo’n betekenis zijn dat het pand tegen gehele of gedeeltelijke sloop moet worden beschermd. Voor zover de raad op de zitting er in dit verband op heeft gewezen dat in artikel 8.4.2, onder b, van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van het pand kan verlenen, heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom een nader afwegingsmoment voor dit pand noodzakelijk is.
* ABRvS 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2746: Awb, Wm, Wabo; omgevingsvergunning, staalfabriek, wandeloven, warmbandwalserij, beoordeling totale milieueffecten, MER, zorgplicht, geluidberekeningen, fijnstof, Besluit NIBM, Bor, immissie zwaveldioxide, zeer zorgwekkende stoffen, Activiteitenbesluit
8.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de omgevingsvergunning heeft vernietigd op de grond dat geen onderzoek is gedaan naar de immissie van zwaveldioxide. (…)
Voor zover Stichting Dorpsraad zich onder verwijzing naar het RIVM-rapport op het standpunt stelt dat de gegevens over de achtergrondconcentratie niet kloppen, volgt de Afdeling haar daarin niet. Uit het RIVM-rapport volgt niet dat er problemen zouden zijn met de berekening van de achtergrondconcentratie van zwaveldioxide. Ook anderszins ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de gegevens over de achtergrondconcentratie.
(…)
Aangezien de emissie van zwaveldioxide niet toeneemt en piekemissies niet kunnen voorkomen, en gezien de gegevens over de achtergrondconcentratie, heeft het college aannemelijk gemaakt dat de grenswaarden voor zwaveldioxide niet worden overschreden als gevolg van verlening van de omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de Afdeling is nader onderzoek naar de immissie dan ook niet nodig. Dat wel onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de omgevingsvergunning voor de immissie van stikstofoxide, maakt dat niet anders. Dit is immers een andere stof, met een andere achtergrondconcentratie en waarvoor andere grenswaarden gelden.
9.2. De Afdeling overweegt dat uit de uitspraak van de rechtbank niet kan worden afgeleid op grond waarvan het college onderzoek had moeten (laten) doen naar de emissie en/of immissie van lood en nikkel. Het enkele feit dat de emissie van lood en nikkel toeneemt als gevolg van de capaciteitsuitbreiding, is daarvoor onvoldoende.
Daarvoor is ten eerste van belang dat, zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd, de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van stoffen waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Zoals onder 7.1 is overwogen, is de toename van de concentratie van PM10 en NO2 immers minder dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van deze stoffen. Dat betekent dat een afzonderlijke beoordeling aan de grenswaarden – waaronder die voor lood – achterwege kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Ten tweede is de rechtbank ten onrechte eraan voorbij gegaan dat afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is op de emissie van ZZS vanuit de warmbandwalserij. Zoals ook vermeld in de omgevingsvergunning, gelden deze algemene regels rechtstreeks. De emissie van ZZS naar de lucht is daarom niet aan de orde bij de omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de Afdeling was het college dan ook niet gehouden om in het kader van die vergunning onderzoek te doen naar de emissie van lood en nikkel.
Voor zover de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd dat het college had moeten onderzoeken of vanwege de emissie van lood en nikkel voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden die afwijken van de algemeen verbindende voorschriften in afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit, volgt de Afdeling dat evenmin. Kort samengevat moet het college op grond van artikel 2.22, vijfde lid, tweede volzin van de Wabo, afwijkende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als dat nodig is in het belang van het milieu. De Afdeling is niet gebleken dat zo’n situatie zich voordoet. In de omgevingsvergunning is juist toegelicht dat uit metingen van de GGD volgt dat de concentraties nikkel en lood in de omgeving van Tata Steel ruimschoots onder de wettelijke grens- en richtwaarden liggen. Zo bedraagt de jaargemiddelde concentratie lood in de IJmond ongeveer 10 nanogram/m3, een factor 50 lager dan de wettelijke grenswaarde van 0,5 microgram/m3, aldus de omgevingsvergunning. Verder heeft het college uiteengezet dat de omgevingsvergunning tot een geringe toename van ZZS leidt. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het belang van het milieu afwijkende voorschriften aan de vergunning hadden moeten worden verbonden of onderzoek daarnaar had moeten worden gedaan.
De rechtbank is ten onrechte hieraan voorbij gegaan.
* Rechtbank Den Haag 14 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9119: Wgv, BW; onrechtmatige overheidsdaad, intensieve veehouderijken, stankoverlast, gezondheid, art 8 EVRM, fair balance, Urgenda-zaak, taakverdeling rechter/wetgever, redelijkerwijs onomstreden grenswaarde, toerekening, formele rechtskracht, ongelijke behandeling, schade, relativiteit, causaal verband, schadestaat
4.2. Eisers beroepen zich op de bescherming die voortvloeit uit artikel 8 EVRM.
Artikel 8 EVRM beschermt het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven door de verdragsstaten, waaronder Nederland. Deze bepaling heeft ook betrekking op milieukwesties. Het EVRM houdt weliswaar geen recht in op bescherming van de leefomgeving in het algemeen, maar in gevallen van milieuoverlast – zoals stankoverlast (offensive smells) – die een directe en serieuze impact hebben op de kwaliteit van leven, kan volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bescherming worden ontleend aan artikel 8 EVRM. Daarvoor is niet vereist dat de gezondheid van de betrokken persoon wordt bedreigd; anders dan de Staat betoogt, is een real and immediate risk in dit verband niet vereist. Of sprake is van een directe en serieuze impact hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de intensiteit en de duur van de overlast en de fysieke en mentale effecten daarvan op het individu. Het risico op overlast door toekomstige bedrijfsactiviteit valt niet onder het beschermingsbereik van artikel 8 EVRM; het moet gaan om overlast die zich thans manifesteert of zich heeft gemanifesteerd.
4.3. De bescherming van artikel 8 EVRM geldt niet alleen voor milieuoverlast die door een Staat zelf wordt veroorzaakt, maar ook voor de overlast die het gevolg is van een tekortkoming van een Staat de private bedrijfsactiviteiten die de overlast voortbrengen adequaat te reguleren. De Staat heeft namelijk de positieve verplichting om redelijke en passende maatregelen (reasonable and appropriate measures) te nemen ter bescherming van individuen tegen milieuoverlast die het welzijn van personen kan aantasten (“may affect individuals well-being and prevent them from enjoying their homes in such a way as to affect their private and family life adversely”). De Staat heeft in dat verband de verplichting deze individuen te betrekken in het proces dat tot deze maatregelen leidt en de Staat dient een evenredigheidsbeoordeling te maken van de tegenstrijdige belangen. De Staat dient daarbij een zogenoemde fair balance tot stand te brengen tussen de belangen van het individu enerzijds en de belangen van andere betrokkenen en de maatschappij als geheel anderzijds. Daarbij hebben milieubelangen overigens geen speciale status. Een staat heeft vrijheid bij de keuze van de te nemen maatregelen (“a wide margin of appreciation”), zij het dat deze redelijk en geschikt moeten zijn. Welke maatregelen in het gegeven geval passend zijn, hangt blijkens de rechtspraak van het EHRM af van de omstandigheden van dat geval.
4.8. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat het zojuist overwogene tot afwijzing van de onder 3.1 sub 2 weergegeven vordering dient te leiden. Eisers vorderen immers dat de rechtbank de wetgever een concrete maximale geurnorm voorschrijft, namelijk de norm uit de Herziene Nota Stankbeleid, en daarmee wetgeving met een bepaalde, specifieke inhoud tot stand te brengen.
In het voorgaande is uiteengezet dat de taakverdeling tussen wetgever en rechter hieraan in de weg staat. Het verschil met het bevel dat in de Urgenda-zaak is gegeven, is dat daarin de wetgever het behalen van een bepaald door niemand betwist milieudoel is voorgeschreven, maar dat de wetgever de vrijheid wordt gelaten zelf de keuzes te maken hoe dat doel moet worden bereikt. Bij het door eisers voorgestane bevel is er geen vrijheid van de wetgever meer. Uit hetgeen onder 4.4 is overwogen volgt overigens dat ook het EHRM onderschrijft dat de verdragsstaten – binnen bepaalde grenzen – politieke vrijheid behouden en dat zij “are not required to implement any specific measure requested by individuals”.
4.9. Daar staat tegenover dat de taakverdeling tussen wetgever en rechter niet eraan in de weg staat dat de rechtbank beoordeelt of – in het licht van artikel 8 EVRM – de Staat in individuele gevallen heeft voldaan aan de in 4.2 tot en met 4.4 bedoelde verplichtingen, in welk verband kan worden getoetst of de Wgv eisers in hun individuele gevallen afdoende bescherming biedt of heeft geboden.
Daarbij is evident, zoals door de Staat benadrukt, dat de Staat zelf de geurhinder niet veroorzaakt en dat de Staat niet het publiek lichaam is dat de omgevings- vergunningen verstrekt noch de gemeentelijke en provinciale geurverordeningen vaststelt. De Staat heeft in de wetgeving echter wel de kaders geschapen voor de lagere overheden waaraan de Staat de bescherming tegen geuroverlast bewust heeft overgelaten en op de Staat rusten – zoals eerder overwogen – ook de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichtingen.
4.11. Eisers baseren hun vorderingen in belangrijke mate op de maximale geurnorm uit de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 van – omgerekend – 5 ou/m³ die thans nog steeds geldt voor de industrie. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat deze beleidsnorm op het terrein van de geurhinderbescherming tegen industrie nog steeds geldt, niet zonder meer met zich brengt dat deze norm ook dient te gelden in het agrarisch gebied, laat staan als bedoelde absolute bovengrens. De wetgever geniet immers een bepaalde vrijheid in de vaststelling van de normen en de differentiatie daarin. Om diezelfde reden kan de rechter die norm niet aan de wetgever opleggen zoals hierboven onder 4.8 is overwogen.
(…)
4.12. Dat betekent echter niet dat de vrijheid van de wetgever onbeperkt is. Bij de beantwoording van de vraag of een grenswaarde bestaat waarboven overlast in beginsel niet behoeft te worden getolereerd en/of waarboven de Staat in ieder geval verplicht is redelijke en passende maatregelen te nemen, is de rechter aangewezen op het zoeken van aansluiting bij algemene normen die de wetgever zelf onderschrijft. Het onder 4.11 overwogene staat niet eraan in de weg dat de industriële norm als een referentiepunt geldt bij de vaststelling van een dergelijke grenswaarde. (…)
4.17. Bij de beoordeling of in het geval van alle individuele eisers sprake is van een stankoverlast die te kwalificeren valt als overlast die een directe en serieuze impact heeft op hun kwaliteit van leven én waartegen het wettelijk systeem onvoldoende bescherming biedt, doet zich zoals eerder overwogen de moeilijkheid voor dat het min of meer exact vaststellen van geurbelasting waaraan eisers blootstaan nog niet goed mogelijk is. De klachten over stankoverlast van eisers kunnen echter in veel gevallen worden gerelateerd aan een vergunde geurbelasting die vanuit het perspectief van milieukwaliteit als ‘zeer slecht’ of ‘extreem slecht’ kan worden gekwalificeerd. De Staat heeft de overlast ook niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Met name is niet gebleken van enig onderzoek van de zijde van de Staat of de betrokken gemeenten dat kan ontzenuwen dat er in individuele gevallen sprake is van zeer slechte of extreem slechte milieukwaliteit.
4.21. In lijn met het eerder overwogene is de rechtbank van oordeel dat in de gevallen van eisers die na intrek in de woning ondanks reducerende maatregelen zijn geconfronteerd met een stankoverlast die de 19,4 ou/m³ is gaan overschrijden en waarbij de kwaliteit van het milieu in en rond de woning van het individu dus ‘zeer slecht’ is geworden, geen sprake meer is van een fair balance tussen economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu. De Staat heeft ook geen omstandigheden naar voren gebracht die op dit punt tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. In die gevallen is sprake van strijd met artikel 8 EVRM waarbij de onrechtmatigheid van de Staat erin gelegen is dat hij de vergunningverstrekkende lagere overheden door te ruime wettelijke normen in de positie heeft geplaatst waarin zij ten koste van die eisers vergunningen mogen of moeten verstrekken die een te zware wissel trekken op de gezondheid van die individuen. De kern van deze zaak is dat door de in 2006/2007 geïntroduceerde wetgeving de balans tussen de belangen van deze bewoners en de belangen van de intensieve veehouderij zoek is geraakt.
De tussenconclusie is dat de Staat ten aanzien van de onder 4.22 genoemde eisers in strijd met artikel 8 EVRM en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Dit onrechtmatig handelen kan aan hem worden toegerekend.
4.24. Het voorgaande staat overigens niet direct op gespannen voet met het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX7700), waarin artikel 3 Wgv is getoetst aan artikel 8 EVRM, althans voor zover het de expliciet in dat artikel 3 genoemde maximale concrete waarden betreft die immers niet boven de 19,4 ou/m³ komen. Voorts kunnen de in dit vonnis opgenomen oordelen geen gevolgen hebben voor de geldigheid van de betreffende vergunningen van de veehouders. De vergunninghoudende veehouders zijn immers geen partij in dit geding, en belangrijker nog, beslissingen over de rechtsgeldigheid van vergunningen zijn niet aan de civiele rechter, maar aan de bestuursrechter.
4.27. Eisers stellen materiële en immateriële schade te lijden, en in een aantal gevallen vóór hun verhuizing te hebben geleden, vanwege gederfd woongenot. De onder 4.22 genoemde eisers hebben de mogelijkheid dat zij schade hebben geleden aannemelijk gemaakt. De Staat heeft dat ook niet voldoende gemotiveerd bestreden. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure kan dan ook worden toegewezen. Deze schade kan op grond van de in de onderhavige procedure verstrekte gegevens niet, ook niet schattenderwijs, worden begroot.
4.28. (…) De rechtbank is van oordeel dat die relativiteit er evident is, waarbij voor ogen moet worden gehouden dat niet de vraag is of de in de Wgv opgenomen geurnormen strekken tot bescherming tegen de gestelde schade, maar of de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende normen strekken tot die bescherming.
4.29. (…) De Staat heeft in dat kader met name naar voren gebracht dat het niet de Staat is die de geuroverlast veroorzaakt. Dit gegeven leidt volgens de rechtbank echter niet tot de conclusie dat het causaal verband al op voorhand afwezig kan worden geacht, omdat in de individuele gevallen sprake zou kunnen zijn van (mede)aansprakelijkheid van de Staat vanwege de schending van artikel 8 EVRM. Partijen kunnen over het causaal verband verder debatteren in de schadestaatprocedure, evenals over de door de Staat opgeworpen vraag of de schade niet deels het gevolg is van eigen keuzes van eisers, waarmee de Staat kennelijk doelt op het leerstuk van de eigen schuld.
* Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3609: Awb, Mijnbouwwet; winningsvergunning, belanghebbende, belangenafweging, milieu- en natuurbelangen
14. De vraag is vervolgens welke belangen verweerder bij zijn afweging in ieder geval moet betrekken. Dat zijn in de eerste plaats de belangen van Vermilion als houder van de winningsvergunning. Daarnaast spelen de belangen een rol die in hoofdstuk 2 van de Mijnbouwwet worden genoemd. Het gaat dan bijvoorbeeld om natuur- en milieubelangen, de veiligheid van omwonenden en het voorkomen van (kort gezegd) schade. Deze belangen volgen namelijk uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Mijnbouwwet, wat onderdeel uitmaakt van hoofdstuk 2 van de Mijnbouwwet.
- Dat deze belangen een rol spelen bij de te maken belangenafweging in het kader van een wijzigingsbesluit van de winningsvergunning, blijkt niet alleen uit bovenstaande rechtspraak en wetssystematiek, maar bevestiging daarvoor kan ook worden gevonden in de wetsgeschiedenis. Zo blijkt uit de wetswijziging van de Mijnbouwwet van 1 januari 2017 dat uitdrukkelijk is beoogd om te bewerkstelligen dat (in ieder geval) de belangen van milieu en natuur bij de beoordeling van een vergunningaanvraag als weigeringsgrond dienen. Daarbij is voorzien dat het amendement Van Tongeren c.s. zal bewerkstelligen dat in elk van de drie fasen – (i) opsporings- en winningsvergunning; (ii) winningsplan; (iii) Wabo-vergunning – getoetst zal worden aan de belangen van voorkoming van schade en negatieve gevolgen voor milieu en natuur. Daarbij is in de wetsgeschiedenis een en andermaal over de natuur- en milieubelangen toegelicht dat in de fase van de winningsvergunning nog geen sprake is van daadwerkelijke winningsactiviteiten zodat er bij de verlening van een winningsvergunning, en ook bij de wijziging daarvan, beperkt zicht is op de gevolgen van die vergunning voor natuur en milieu. Er is dus aandacht geweest voor het punt dat er nog geen sprake is van daadwerkelijke winningsactiviteiten, maar dat heeft niet tot een andere keuze van de wetgever geleid.
- Dit betekent dat verweerder onder meer de natuur- en milieubelangen en de belangen van de veiligheid van omwonenden en het voorkomen van schade bij de beoordeling van het verzoek van Vermilion om verkleining van de winningsvergunning had moeten betrekken. Omdat eiseres die belangen op grond van haar statuten en feitelijke werkzaamheden behartigt, is haar belang rechtstreeks bij de wijzigingsvergunning betrokken. Eiseres zet zich immers in voor milieu- en natuurbelangen, de veiligheid van omwonenden en het voorkomen van (kort gezegd) schade. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit eiseres ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.Samenvattingen van jurisprudentie op STAB-site
Op de website van STAB wordt recente jurisprudentie ook samengevat.
De volgende uitspraken zijn deze week nieuw geplaatst:
ABRvS 7 september 2022 Wnb-vergunning, Rav-emissiefactoren, emissiearme stalsystemen, vereiste zekerheid.
Rb Rotterdam 21 juli 2022 Omgevingsvergunning milieu, uitbreiding capaciteit breekinstallatie, formele m.e.r.-beoordeling.
ABRvS 24 augustus 2022 Handhaving, ‘Groenafval’, gebruikelijke benaming in de zin van artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm.