Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
*ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2925: Awb; handhaving, eenmanszaak, beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis, woonfunctie, stallen auto’s, controles (Rb NoordNederland 20/2456)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2934: Awb, Wabo; omgevingsvergunning opbouw, beheersverordening, garage, begrip hoofdgebouw, Bor, afstand zijdelingse perceelsgrens (Rb Noord-Nederland 20/1455)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2923: Awb; handhaving, strijd met bpl, exploitatie stallen auto’s en bestelbussen, overgangsrecht, ruimtelijke uitstraling (Rb Rotterdam 21/1137 en 21/1136)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2922: Awb; exploitatievergunning horecabedrijf, logiesgebouw, voormalig schoolgebouw, huisvestiging arbeidsmigranten, karakter straat en wijk, overlast, APV (Rb Gelderland 19/4237)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2942: Awb, Waterwet, BW; nadeelcompensatie, Verordening Nadeelcompensatie Waterschap Limburg, herinrichting beek, beekpeil, vernattingsschade, verjaringstermijn, algemene verjaringsregels, gelijkheidsbeginsel (Rb Limburg 20/1264)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2941: Awb, Wro, Wabo; weigering vaststeling bpl, weigering omgevingsvergunning, uitbreiding varkenshouderij, motivering, landschappelijke waarden, omvang uitbreiding, openheid klei- en veengebied, belangenafweging, evenredigheidsbeginsel
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2924: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, wijzigen gebruik, wonen, strijd met het beleid, behoefte winkel- en bedrijfsruimte, motivering, belangenafweging, gewijzigde aanvraag, dwangsom, niet tijdig beslissen (Rb Amsterdam 20/4806)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2938: Awb; handhaving, ijsbaan, parkeeroverlast, intrekking last onder dwangsom (Rb Gelderland 19/644)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2936: Awb; handhaving, lichtmast ijsbaan, lichthinder, vaststelling overtreding (Rb Gelderland 19/1873)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2930, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2932, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2940, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2933: Awb, Wnb; natuurvergunning, rundveestal, melkveehouderij, stikstof, emissiearm stalsysteem, Rav-emissiefactor stalsysteem type A1.23, weiden van vee, CBS-rapport, advies Commissie Deskundigen Meststoffenwet, Activiteitenbesluit, naleving leaflet, saldering, referentiedatum, referentiesituatie (Rb Midden-Nederland 20/4075, 20/4074, 20/4090, 20/4197, 20/4359)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2920: Awb, Wro; tussenuitspraak, bpl, woning, planologische inpassing, beekdalen, landschappelijke waarden, omgevingsvisie
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2939: Awb, Wro; bpl, appartementencomplex, woon- en leefklimaat, structuurvisie, kinderdagverblijf, geluidhinder, schaduwwerking, uitzicht, parkeeroverlast
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2910: Awb, Wro; vovo, bpl, uitbreiding tuincentrum, horeca, binnenspeelplein, uitbreiding nevenassortiment
* Rechtbank Oost-Brabant 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4408: Awb, Waterwet, Wvo; vovo, ambtshalve wijziging watervergunning, rzwi, lozingseis Naftaleen, lozing bedrijfsafvalwater, onderscheid in reguliere, voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden en ongewone voorvallen, schorsing en voorwaarden
* ABRvS 10 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2896: Awb, Wro; vovo, bpl, verplaatsing en uitbreiding supermarkt, verkeersintensiteit, erftoegangsweg, verkeersveiligheid, parkeeroverlast, parkeren bij groenbestemming
* Rechtbank Noord-Nederland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3631: Awb, Wegenwet, BW; nadeelcompensatie, akkerbouwbedrijf, oversteekplaats, onttrekking aan openbaarheid, Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014, erfdienstbaarheid, permanente inkomensschade, kostenstructuur, vermogensschade drempel normaal ondernemersrisico, overzichtsuitspraak Afdeling
* Rechtbank Midden-Nederland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4018: Awb, Wabo; omgevingsvergunning bouw appartementen en herenhuizen, strijdig gebruik, commerciële ruimte, parkeerplaatsen, verkeersveiligheid, privaatrechtelijke overeenkomst, openbaarheid terrein
* Rechtbank Noord-Nederland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3645: Awb; handhaving, ontheffingen APV, geluidshinder carbidschieten, ontvankelijkheid
* Rechtbank Midden-Nederland 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3966: Awb, Wabo; landgoed, atelier, aanwijzing gemeentelijk moment, belangenafweging
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5807: Awb; handhaving, strijd met bpl, overgangsrecht, hobbymatig gebruik, schuilstallen
* Rechtbank Amsterdam 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5767: Awb; vovo, handhaving, darkstore, flitsbezorging, begrip detailhandel
* ABRvS 6 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2876: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, windturbine, Verordening Romte Fryslân 2014, financiële opbrengsten, begrip lokale gemeenschap, soortenbescherming, relativiteitsvereiste, woon- en leefklimaat, netcapaciteit (Rb Noord-Nederland 21/2101 en 21/2102)
* ABRvS 6 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2851: Awb, Wro; vovo, flitsbezorgdienst, in strijd met bpl, begrip detailhandel, aanpassing bedrijfsvoering
* Rechtbank Noord-Nederland 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3626: TwG; mijnbouwschades, ongelijke zetting, motivering
* Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4211: Awb, Wabo, Wm, Wnb: omgevingsvergunning uitbreiding vleeskuikenbedrijf, strijd met bpl, Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, stalderingsbewijzen, cumulatieve geurhinder, schoorsteenhoogte, ruwheidslengte, inpasbaarheid bedrijf, belangenafweging, evenredigheid, Besluit emissiearme huisvesting, BBT, geurbeheerrsplan, geluid, incidentele bedrijfssituatie, controlemetingen, gezondheid
* Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4210: Awb, Wnb; Natuurvergunning, vleeskuikenstal, Rav, intern salderen., CBS-rapport, emissiefactoren, stalsysteem, Rav-factor
* Rechtbank Noord-Nederland 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3567: Awb, BW; mijnbouwschade, waterschade, bewijsvermoeden, trilingen, verouderde kelder
* Rechtbank Noord-Nederland 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3627: BW; zoutwinning, schade aan woning, gestapelde mijnbouwschade, gaswinningseffecten, grondwaterfluctuaties, rapport adviescommissie, geen eensluidendheid
* Rechtbank Limburg 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:7544: Wnb; vovo, ontheffing doden konijnen, milieueffecten, Verdrag van Aarhus, Habitatrichtlijn, inspraakverplichting, instandhouding
* Rechtbank Noord-Nederland 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3576: TwG; mijnbouwschade, trillingssnelheid, ongelijke gevallen, gelijkheidsbeginsel
* Rechtbank Rotterdam 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8313: Awb, Wabo; handhaving, damwand met groutankers, omgevingsvergunning,
* Rechtbank Rotterdam 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8314: Awb, Waterwet; damwand met groutankers, gedoogplicht na 5 jaar, zorgvuldigheid
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5721: Awb; handhaving, geluidsoverlast supermarkt, Activiteitenbesluit, laden en lossen, warmtepomp, geluidsonderzoeken, geluidsmetingen, geen medewerking eiser
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5720: Awb, Wabo; omgevingsvergunning bouwen bouwwerk/tuinsieraad, bouwhoogte, gebruik theetuin
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5704: Awb,, Wm, Wgv, Wabo; omgevingsvergunning eerste fase activiteit milieu, intensieve veehouderij, dierenwelzijn, luchtwassers, overdimensionering
* Rechtbank Limburg 28 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:7348: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, handhaving, garage, vergunningvrij bouwen, perceel buren, Bor, begrip hetzelfde perceel, omvang overtreding
* Rechtbank Den Haag 26 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10013: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning tijdelijk plaatsen kunstwerk, beschermd stadsgezicht, locatiekeuze, participatie
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5604: Awb vovo en kortsluiten, weigering omgevingsvergunning, bouwen garage
* Rechtbank Midden-Nederland 26 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3804: Awb, Wabo, Chw; tijdelijke omgevingsvergunning (30 jaar), zonnepark, beleidsregels, goede ruimtelijke ordening, cumulatieve milieueffecten, landelijke karakter, uitzicht,
beheer- en beplantingsplan
* Rechtbank Oost-Brabant 23 september 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4049: Awb, Wabo, Wgv; tussenuitspraak, omgevingsvergunning, omgevingsvergunning wijziging veehouderij, verhogen bakken waarin luchtwassers hangen, Bor, emissie, overschrijding geurnormen, monitoring luchtwasser, Activiteitenbesluit, overbelaste situatie, geurbeheersplan, geluid, controlevoorschriften
* Rechtbank Midden-Nederland 22 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3910: Awb, Wro; omgevingsvergunning, planschade, afscheidshuis, taxatie, nmr
* Rechtbank Den Haag 21 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10003: Awb, Chw, Wabo; omgevingsvergunning bouwen, winkelruimten, appartementencomplex, ondergrondse parkeergarage, parkeerbalans, bevoorrading, nieuwe stedelijke ontwikkeling, DPO, relativiteitsvereiste, welstand
* Rechtbank Den Haag 21 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10000: Awb, Wro, Wegenwet; handhaving, opheffen parkeerplaatsen, plantenbakken, bpl, Bor, APV, onttrekkingsbesluit, concreet zicht op legalisatie
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5758: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning, bijgebouw, Bor, beleidsregels
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5705: Awb, Wabo; schorsen omgevingsvergunning arbeidsmigrantenhuisvesting, wonen of logies, beleid
* Rechtbank Den Haag 20 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9514: Awb, Wabo; weigering kapvergunning, hemelboom, invasieve soorten, Verordening (EU) 1143/2014, belangenafweging
* Rechtbank Limburg 9 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6900: Awb, Gmw; vovo, handhaving, stallen toercaravan
* Rechtbank Midden-Nederland 7 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1059: Awb, Wabo; handhaving, uitleg planvoorschriften, overkapping en gebruik van botenhuis, evenredigheid
* Rechtbank Midden-Nederland 9 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:466: Awb, Wabo; monument, omgevingsvergunning, onlosmakelijke samenhang, slopen tussenmuur
* Rechtbank Midden-Nederland 9 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:465: Awb, Wabo; handhaving, bouwstop, vergunningsvrije activiteiten.
* Rechtbank Midden-Nederland 7 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:432: Awb, Wabo; vervangen daken en geveldelen, tijdige beslissing, EVRM, Handvest van de Europese Unie
* Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:353: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, kapvergunning, onvoldoende onderzoek, archeologisch onderzoek, zelf in de zaak voorzien
* Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:354: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, wijzigen voorgevel, welstandsadvies, belangenafweging
* Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:355: Awb, Gmw; handhaving, woonark, veranderen houten tussenstuk en terras, vertrouwensbeginsel, belangenafweging
* Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:369: Awb, Gmw; handhaving, wegversmalling, bevoegdheid, Bouwbesluit, verbindingsweg, bouwverordening, overgangsrecht, overschrijden redelijke termijn
* Rechtbank Midden-Nederland 3 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2357: Awb; handhaving, zicht op legalisatie, vergunningvrij, Bor, uitleg erf, paardenspringbak, paddock, longeercirckel, mestvaalt, ringslangbroeihoop
* Rechtbank Midden-Nederland 20 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2132; Awb, Wabo; omgevingvergunning, dakterras, strijd met bpl, verstoring stedenbouwkundig beeld, privacy omwonenden, motivering besluit
* Rechtbank Midden-Nederland 20 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2133: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, pipowagen, bestemming tuin, strijd met bpl
* Rechtbank Midden-Nederland 20 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2134: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, dakopbouw, afwijken van welstandsnota
* Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2242: Awb; handhaving, taxi- en koeriersbedrijf, overgangsrecht
* Rechtbank Midden-Nederland 27 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2222: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, afwijken bpl, bijgebouw, privaatrechtelijke belemmering, welstand, monumentale status
* Rechtbank Midden-Nederland 27 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2221: Awb, Wabo; bamboescherm, aanvraag, onvoldoende gegevens
* Rechtbank Midden-Nederland 4 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2384: Awb, Wabo, Chw; tussenuitspraak, omgevingsvergunning appartementencomplex, algemene vvgb, parkeernorm, parkeerdrukonderzoek
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd
Bijzondere overwegingen
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2934: Awb, Wabo; omgevingsvergunning opbouw, beheersverordening, garage, begrip hoofdgebouw, Bor, afstand zijdelingse perceelsgrens (Rb Noord-Nederland 20/1455)
4.2. (…)
Gelet op de omschrijving van het begrip hoofdgebouw in de regels van de beheersverordening, dient de vraag te worden beantwoord of het gedeelte van het bestaande gebouw waar de garage in is gesitueerd en waarop de vergunde opbouw (deels) is voorzien, als onderdeel van het hoofdgebouw kan worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Steun voor dit oordeel wordt gevonden in de door [appellante] genoemde uitspraak van 31 juli 2019, (…) Anders dan het college, is de Afdeling van oordeel dat in die uitspraak, naast de uitleg van het begrip “oorspronkelijk hoofdgebouw”, in overweging 5.3 van die uitspraak ook uitleg wordt gegeven aan het begrip “hoofdgebouw” zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. De Afdeling overweegt dat het relevante deel van de omschrijving van het begrip “hoofdgebouw” uit het Bor, gelijkluidend is aan de omschrijving van dat begrip zoals opgenomen in artikel 1.38 van de regels van de voorliggende beheersverordening. Omdat sprake is van gelijkluidende bepalingen omtrent het begrip “hoofdgebouw”, kan naar het oordeel van de Afdeling voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij de nota van toelichting bij het Bor. Uit die nota van toelichting volgt dat in bouwkundige zin van het hoofdgebouw te onderscheiden aangebouwde bouwwerken waarin slechts ondergeschikte functies plaatsvinden, zoals een aangebouwde garage, geen deel uitmaken van het hoofdgebouw. Ook anderszins is niet gebleken dat de garage noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende woonbestemming. (…)
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2942: Awb, Waterwet, BW; nadeelcompensatie, Verordening Nadeelcompensatie Waterschap Limburg, herinrichting beek, beekpeil, vernattingsschade, verjaringstermijn, algemene verjaringsregels, gelijkheidsbeginsel (Rb Limburg 20/1264)
19. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is artikel 7.14 van de Waterwet in dit geval niet van toepassing. De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. In artikel 2.34, eerste lid, van de Invoeringswet Waterwet is bepaald dat artikel 7.14 van de Waterwet niet van toepassing is indien de schade is veroorzaakt door een uitoefening van een taak of bevoegdheid die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel. In dit geval is de gestelde schadeoorzaak de uitvoering van het plan Herinrichting Eckeltsebeek van 18 februari 2004 in 2005.
20. Op grond van vaste jurisprudentie zijn in dit geval de algemene verjaringsregels die zijn neergelegd in titel 11 van boek 3 van het BW van overeenkomstige toepassing op een aanspraak op nadeelcompensatie. De wetgever heeft die overeenkomstige toepassing met artikel 3:326 van het BW uitdrukkelijk mogelijk willen maken en de verjaringsregels van het BW lenen zich voor toepassing op de onderhavige aanspraak. De Afdeling acht daarbij van belang dat de huidige Waterwet wel voorziet in een termijn voor het geldend maken van de aanspraak (zie artikel 7:14, derde lid). Ook acht de Afdeling van belang dat in het door de wetgever al vastgestelde, maar nog niet in werking getreden artikel 4:131 van de Awb (Stb. 2013, 50) aansluiting is gezocht bij artikel 3:310 van het BW en dat het – mede blijkens deze wettelijke bepalingen – onwenselijk is te achten dat geen begrenzing in de tijd bestaat voor een aanspraak als de onderhavige. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2764, r.o. 10.3.
25. (…) Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet vereist dat de benadeelde behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, daadwerkelijk bekend was met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. Het is in strijd met de rechtszekerheid wanneer de aanvang van de verjaring afhankelijk is van het tijdstip waarop benadeelde de juiste juridische beoordeling van de feiten duidelijk is geworden. Zie het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018 en de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3719.
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2941: Awb, Wro, Wabo; weigering vaststeling bpl, weigering omgevingsvergunning, uitbreiding varkenshouderij, motivering, landschappelijke waarden, omvang uitbreiding, openheid klei- en veengebied, belangenafweging, evenredigheidsbeginsel
13. Het gaat in dit geval om een verzoek om het planologisch mogelijk maken van een uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing. (…). De raad komt in planologische aangelegenheden als de onderhavige beleidsruimte toe. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de weigering om het verzochte bestemmingsplan vast te stellen een geschikte en noodzakelijke maatregel. De Afdeling is verder van oordeel dat de weigering ook een evenwichtige maatregel is. Weliswaar heeft die weigering gevolgen voor de bedrijfsvoering van de Hemelumer Hoeve B.V., maar deze laat de bestaande bedrijfsvoering op zich onverlet. Bovendien gaat het om een aanzienlijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing van de Hemelumer Hoeve B.V. met naar het oordeel van de raad grote landschappelijke gevolgen, terwijl de raad er juist naar streeft om de landschappelijke waarden in de vorm van openheid en weidsheid ter plaatse te behouden. Gelet op de hiervoor genoemde gevolgen en de afweging ervan vindt de Afdeling de weigering om het bestemmingsplan vast te stellen niet onevenwichtig. Zij is dan ook van oordeel dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De raad heeft aldus ook in het licht van het evenredigheidsbeginsel kunnen weigeren het bestemmingsplan vast te stellen. Daarbij wijst de Afdeling er ook op dat Hemelumer Hoeve B.V. onder de gelding van het bestaande planologische regiem nog over enige uitbreidingsruimte voor haar agrarische bedrijfsbebouwing beschikt.
* ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, en vergelijkbare uitspraken: ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2930, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2932, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2940, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2933: Awb, Wnb; natuurvergunning, rundveestal, melkveehouderij, stikstof, emissiearm stalsysteem, Rav-emissiefactor stalsysteem type A1.23, weiden van vee, CBS-rapport, advies Commissie Deskundigen Meststoffenwet, Activiteitenbesluit, naleving leaflet, saldering, referentiedatum, referentiesituatie (Rb Midden-Nederland 20/4075, 20/4074, 20/4090, 20/4197, 20/4359)
1.1. De Afdeling komt in deze uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:2874) tot de conclusie dat de emissie van het emissiearme stalsysteem A1.23 niet met behulp van de emissiefactor die in de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav) voor dat systeem is opgenomen met de vereiste zekerheid in kaart kan worden gebracht. Een berekening van de emissie met de Rav-emissiefactor voor dit stalsysteem kan daarom nu niet zonder meer worden gebruikt in een voortoets of passende beoordeling voor een natuurvergunning. De Afdeling kwam eerder in haar uitspraken van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557 en ECLI:NL:RVS:2022:2624 tot dezelfde conclusie voor de stalsystemen A1.13 en A1.28.
1.2. Het weiden van vee heeft op twee manieren een stikstofreducerend effect. De stalemissies nemen af en weilanden waar koeien staan worden minder bemest met stalmest dan weilanden die niet voor beweiden worden gebruikt. Bij een vergunning voor een melkveehouderij waarbij wordt beweid moeten de emissies van het beweiden echter wel worden beoordeeld.
De Afdeling zet in deze uitspraak uiteen op welke wijze de emissie van het weiden van vee kan worden beoordeeld.
De emissie van het weiden van vee kan worden weggestreept (intern gesaldeerd) tegen de afname van de emissie van het uitrijden van mest (bemesten) die daarvan het gevolg is. Voor dat intern salderen moet de referentiesituatie van bemesten worden bepaald. Dat kan aan de hand van de stappen die uiteengezet zijn in 23-23.1. Dat komt erop neer dat het planologisch regime van de gronden, die zullen worden beweid, vanaf de referentiedatum (10 juni 1994) in kaart moet worden gebracht en dat gegevens worden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de gronden voor die referentiedatum in gebruik waren als landbouwgrond.
Significante gevolgen van het weiden van vee zijn uitgesloten als de gronden die volgens de aanvraag voor de natuurvergunning zullen worden beweid, daarvóór maximaal mochten worden bemest. Dat is het geval als op grond van de hiervoor bedoelde gegevens kan worden vastgesteld (1) dat de gronden voor de referentiedatum werden bemest én (2) dat uit het planologisch regime dat sinds de referentiedatum voor de gronden geldt, volgt dat agrarisch grondgebruik en vanaf 2006 het gebruik van de gronden als grasland is toegestaan.
Conclusie vaststellen referentiesituatie voor bemesten
- Uit het voorgaande volgt dat de referentiesituatie van bemesten in het concrete geval aan de hand van de volgende stappen kan worden vastgesteld:
- Volgt uit het planologisch regime dat op de referentiedatum van kracht was dat bemesten was toegestaan?
- Werden de gronden voor de referentiedatum bemest? Dat wordt als vaststaand aangenomen als de gronden op dat moment als landbouwgrond in gebruik waren.
- Is na de referentiedatum een planologisch regime van kracht geworden waaruit volgt dat bemesten niet langer is toegestaan?
Onder referentiedatum wordt verstaan: 10 juni 1994. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken.
Bij een positieve beantwoording van de eerste twee vragen en een negatieve beantwoording van de derde vraag kan een referentiesituatie voor bemesten worden ontleend aan het planologisch regime.
Bij een negatieve beantwoording van de eerste of de tweede vraag of een positieve beantwoording van de derde vraag kan geen referentiesituatie voor bemesten worden ontleend aan het planologisch regime.
23.1. De omvang van de referentiesituatie kan vervolgens in het concrete geval aan de hand van de volgende stappen worden vastgesteld.
Staat het planologisch regime sinds 2006 onafgebroken het gebruik als grasland toe?
Zo ja: de referentiesituatie voor bemesten wordt begrensd door de stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien.
Zo nee: de referentiesituatie voor bemesten wordt begrensd door de hoogste stikstofgebruiksnorm voor enig gewas dat op de gronden planologisch is toegestaan.
Onder stikstofgebruiksnorm wordt verstaan de stikstofgebruiksnorm die is opgenomen in Bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals die geldt op het moment van de aanvraag van de natuurvergunning of het nemen van het besluit als op dat moment een hogere norm geldt.
* Rechtbank Amsterdam 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5767: Awb; vovo, handhaving, darkstore, flitsbezorging, begrip detailhandel
8.1. De voorzieningenrechter is, in navolging van eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, van oordeel dat flitsbezorging niet gekwalificeerd kan worden als detailhandel. Detailhandel veronderstelt dat op enig moment in het pand contact is tussen de klant en verzoekster. Daarvan is bij flitsbezorging geen sprake. Het pand fungeert, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, voor de flitsbezorging in de kern als opslag- en distributiecentrum, van waaruit goederen worden vervoerd naar klanten. (…)
8.2. Het voorgaande is anders ten aanzien van de Click & Collect en Too Good To Go activiteiten van verzoekster. In dat geval vindt wel contact plaats in het pand zelf. Indien de klant een bestelling plaatst en betaalt via het internet, de Too Good To Go app of ter plaatse en daarna de bestelling zelf ophaalt dan wel meeneemt naar huis, vindt in ieder geval ter plaatse levering plaats. Wat deze activiteiten betreft, kan dan ook wél worden gesproken van detailhandel.
8.3. Verzoeksters activiteiten vallen dus deels onder detailhandel. Verzoekster gebruikt het pand echter voornamelijk als opslag- en distributiepunt voor flitsbezorging. Dat is de kern van haar concept. De detailhandelsactiviteiten Too Good To Go en Click & Collect zijn ondergeschikt aan die van de flitsbezorgdienst. Zolang dat het geval is, kan niet geoordeeld worden dat geen sprake meer is van strijdig gebruik als opslag- en distributiecentrum.
* Rechtbank Noord-Nederland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3631: Awb, Wegenwet, BW; nadeelcompensatie, akkerbouwbedrijf, oversteekplaats, onttrekking aan openbaarheid, Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014, erfdienstbaarheid, permanente inkomensschade, kostenstructuur, vermogensschade drempel normaal ondernemersrisico, overzichtsuitspraak Afdeling
8.2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in het onderhavige geval een drempelpercentage heeft kunnen hanteren. In geschil is de hoogte van de gehanteerde drempel.(…)
8.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de besluitvorming voor wat betreft de inkomensschade niet heeft mogen baseren op het advies van 1 mei 2019. Daarvoor zijn vier redenen.
8.3.1. Ten eerste houdt de door de adviescommissie gehanteerde methode onvoldoende rekening met de kostenstructuur van de onderneming van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarvoor wel aanleiding, omdat in de reactie van eiseres op het conceptadvies, gedateerd 26 maart 2019, onder randnummer 18, expliciet is gewezen op de “zware kostenstructuur” van het akkerbouwbedrijf. Daarbij is sprake van hoge kosten en een lage netto winstmarge, terwijl de commissie daar niet op ingaat op pagina 33 van het advies van 1 mei 2019. Het is immers afhankelijk van het type bedrijf wat de impact is van een omzetdaling op de daling van de brutowinst en, in het verlengde daarvan, op de dekking van de bedrijfskosten. In het algemeen zal bij een bedrijf dat een zware vaste-kostenstructuur heeft (dat wil zeggen: een relatief groot aandeel vaste kosten op het totaal aan kosten), een hogere brutowinstmarge moeten genereren om levensvatbaar te zijn. De vaste en semi-vaste kosten dienen te worden gedekt door de brutowinst. Is de kostenstructuur ‘lichter’ (dit wil zeggen dat sprake is van een verhoudingsgewijs geringer niveau aan vaste kosten ten opzichte van de totale kosten), dan kan ook de brutowinstmarge doorgaans lager zijn om voldoende rendement te behalen. Het ligt in de rede om bedrijven met een zware vaste-kostenstructuur eerder in aanmerking te laten komen voor mogelijke nadeelcompensatie.
8.3.2. Ten tweede heeft de adviescommissie onvoldoende rekening gehouden met de permanente aard van de inkomensschade. Weliswaar is in (paragraaf 5.1.2.5 van) het advies overwogen dat het drempelpercentage van 15% geen toepassing vindt, maar er is geen verband gelegd met de systematiek van het onteigeningsrecht. (…)
8.3.3. Ten derde is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een drempelpercentage van 10% heeft gehanteerd. Temeer omdat verweerder inmiddels de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2014 heeft gewijzigd (Stcrt. 2018, 66154; Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019). (…)
Ten slotte is de gehanteerde drempel, 10%, relatief hoog in vergelijking tot de drempel van 2% die in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro is neergelegd. Weliswaar is dat artikel niet rechtstreeks van toepassing in het onderhavige geval, maar de onttrekking van een oversteekplaats, zoals hier aan de orde, is een met een oorzaak van planschade te vergelijken infrastructurele maatregel. Ook artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro berust op het algemene rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten. Ten slotte is de aard van de schade vergelijkbaar.
8.4.4. (…) De rechtbank is van oordeel dat navolgbaar is dat de ontwikkeling naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Het advies bevat evenwel geen overwegingen die zien op de tweede indicator, namelijk dat de ontwikkeling past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. Veeleer is in het advies gesteld dat de maatregel onontkoombaar zou zijn, gelet op de omstandigheden van het geval. Aan die stelling zijn echter geen (beleids)stukken ten grondslag gelegd, die de stelling schragen. Dat betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan indicator a., maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan indicator b., zoals beschreven in rechtsoverweging 8.4.3.
* Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4211: Awb, Wabo, Wm, Wnb: omgevingsvergunning uitbreiding vleeskuikenbedrijf, strijd met bpl, Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, stalderingsbewijzen, cumulatieve geurhinder, schoorsteenhoogte, ruwheidslengte, inpasbaarheid bedrijf, belangenafweging, evenredigheid, Besluit emissiearme huisvesting, BBT, geurbeheerrsplan, geluid, incidentele bedrijfssituatie, controlemetingen, gezondheid
16.4 Op grond van de gebruikershandleiding V-Stacks gebied (de handleiding) wordt bij de berekening van de achtergrondbelasting een schoorsteenhoogte gehanteerd van 5 meter. Verweerder erkent dat in het rapport wordt afgeweken van de handleiding. In dit geval is een hogere schoorsteenhoogte gehanteerd, namelijk de defaultwaarde in WEB BVB. Een hogere schoorsteenhoogte leidt in de regel tot een lagere geurbelasting omdat de geuremissies zich beter kunnen verspreiden. (…) Verweerder kan enerzijds worden toegegeven dat zolang overal dezelfde hogere waarde wordt gebruikt in afwijking van de handleiding, dit niet tot verschillen zal leiden. Anderzijds leidt het gebruik van een hogere defaultwaarde tot een lagere achtergrondbelasting dan de achtergrondbelasting als deze wordt berekend met inachtneming van de handleiding. De rechtbank kan niet op voorhand uitsluiten dat, als met een lagere schoorsteenhoogte wordt gerekend, op meerdere woningen de kans op cumulatieve geurhinder hoger is dan 12% in de bebouwde kom of hoger is dan 20% in het buitengebied. Als de schoorsteenhoogte in de praktijk altijd hoger is dan de standaardwaarde in de handleiding, zou het zorgvuldiger zijn om aan te sluiten bij deze hogere schoorsteenhoogte, maar de rechtbank vindt dit niet zo vanzelfsprekend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de emissiepunthoogte van de emissiepunten in de inrichting zelf lager is dan 6 meter. Verweerder heeft de berekening van de achtergrondbelasting van vergunninghoudster in zoverre niet ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit.
17.5 In dit geval legt verweerder aan zijn beslissing ten grondslag dat alle emissies afnemen. In hoeverre dat daadwerkelijk het geval is, zal hierna worden beoordeeld. Verweerder lijkt ook te stellen dat er daarom geen redenen zijn om de omgevingsvergunning te weigeren en dat de omgevingsvergunning dus moet worden verleend. Dat is niet zo. Verweerder kan de omgevingsvergunning weigeren als hij vindt dat de vergroting van de dierenverblijven niet inpasbaar is in de omgeving. Hierbij kan verweerder overlast vanwege de toename in de vervoersbewegingen betrekken en zo nodig voorschriften opleggen in het kader van een goede ruimtelijke ordening zoals een verplichte rijroute. Ook kan verweerder apart beoordelen of de geurhinder van de inrichting aanvaardbaar is. De omstandigheid dat wordt voldaan aan de Wgv wil nog niet zeggen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dus ook niet dat de ontwikkeling inpasbaar is. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de vaste rechtspraak van de Afdeling. Verweerder heeft ook gesteld dat verdergaande maatregelen ter beperking van gezondheidsrisico’s niet kunnen worden afgedwongen. Ook dat is niet zo. (…)
Dat het bedrijf een landschappelijke inpassing krijgt, wil nog niet zeggen dat het bedrijf inpasbaar is in de omgeving. De rechtbank denkt dat verweerder zich niet bewust is geweest van de mogelijkheid om verdergaande maatregelen te nemen en voorschriften te stellen ten aanzien van de inpasbaarheid in de omgeving. Verweerder heeft in ieder geval in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom hij dit niet heeft gedaan. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het bestreden besluit op dit onderdeel niet onevenredig is jegens eisers. Deze beroepsgrond slaagt.
20.7 (…) De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eisers aldus dat zij stellen dat verweerder niet zomaar de emissies van de oude varkensstal had kunnen betrekken bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning. De rechtbank vult de rechtsgronden van eisers aan. In artikel 2.33, eerste lid, onder b, van de Wabo staat dat verweerder de omgevingsvergunning voor het inwerking hebben van een inrichting moet intrekken indien door toepassing van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. In artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo wijzigt verweerder de voorschriften van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (zo nodig door het verlaten van de grondslag van de aanvraag op basis van artikel 2.31a, eerste lid, van de Wabo) als de nadelige gevolgen van de inrichting verder kunnen worden beperkt. Dit zijn dwingend geformuleerde verplichtingen voor verweerder. Artikel 2.6, derde lid, van de Wabo staat hier niet aan in de weg en duidt er juist op dat verweerder bestaande rechten uit het verleden niet klakkeloos hoeft over te nemen. Dit sluit ook aan bij de algemene verplichting bij de beoordeling van een omgevingsvergunning milieu dat tenminste de best beschikbare technieken in acht worden genomen (artikel 2.14, eerste lid onder c onder 1, van de Wabo). De maximale grenswaarden in het Beh zijn gebaseerd op een inhoudelijke afweging over de best beschikbare technieken. Het is niet juist dat een bestaand recht op het in werking hebben van de oude varkensstal die niet voldoet aan de grenswaarde in het Beh en waar de best beschikbare technieken dus niet in acht worden genomen, de mogelijkheid zou bieden om juist meer vleeskuikens te houden in de nieuwe situatie. Verweerders verzuim om vergunninghouder te verplichten om de best beschikbare technieken te implementeren verschaft op deze manier de mogelijkheid om meer dieren te houden. Dit staat haaks op de doelstelling van de best beschikbare technieken, namelijk een betere bescherming van het milieu (en in dit geval de omwonenden). Gelet op de dwingende verplichtingen in artikel 2.31 en 2.33 van de Wabo had het op de weg van verweerder gelegen om in het bestreden besluit kritischer te bezien welke emissieruimte bij toepassing van de best beschikbare technieken binnen de bestaande inrichting kan worden ingezet bij de verlening van een vergunning voor een nieuwe vleeskuikenstal. Deze artikelen verplichten verweerder namelijk om de omgevingsvergunning wijzigen en aan te passen aan de best beschikbare technieken. Zij bieden verweerder niet de bevoegdheid voor wijziging of intrekking (zoals artikel 5.4, eerste lid van de Wnb).
20.7 De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte zonder meer is uitgegaan van de bestaande ammoniakemissie en andere emissies van de varkensstal op basis van de revisievergunning uit 2012.
22.4 De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eisers 2 en 3 aldus dat zij de geschiktheid van de geuremissiefactor in de Rgv en in het verlengde daarvan het wettelijke toetsingskader van de Wgv ter discussie stellen en daarmee aanvoeren dat de Wgv niet evenredig is. Als gevolg van het wettelijke toetsingskader van de Wgv wordt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van geurhinder niet gekeken naar de daadwerkelijke geurhinder maar naar het gemiddelde van de berekende geurhinder. De Afdeling heeft meermalen geoordeeld dat de Wgv het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van geurhinder vanwege de stallen van een inrichting. Uit de conclusie van Staatsraad advocaat-generaal mr. G. Snijders van 18 mei 202212 volgt dat artikel 120 van de Grondwet er niet aan in de weg staat dat een bestuursrechter een wet in formele zin toetst aan algemene rechtsbeginselen als de wetgever bij de totstandkoming van de wet bepaalde omstandigheden niet of niet goed onder ogen heeft gezien. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat de wetgever niet onder ogen heeft gezien dat de piekemissies bij een vleeskuikenbedrijf veel hoger kunnen zijn dan de gemiddelde geuremissie over een gehele cyclus. De wet voorziet van meet af aan in de bepaling van de geurhinder per dier op basis van een geuremissiefactor. In de memorie van toelichting bij de Wgv staat: “die geuremissie wordt berekend door het aantal te houden dieren te vermenigvuldigen met hun geuremissiefactor. Een geuremissiefactor is een getal dat de geuremissie per dier weergeeft, rekening houdend met aspecten als diercategorie en toegepast stalsysteem. De verschillende geuremissiefactoren worden in een ministeriële regeling vastgelegd.” Dit staat een exceptieve toetsing van de Wgv in de weg.
22.5 De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de Rgv (en de geuremissiefactor voor vleeskuikens) niet evenredig is. Het betreft hier de exceptieve toetsing van een algemeen verbindend voorschrift waarbij de rechtbank kijkt of de Rgv evident in strijd is met de hogere regelgeving of het algemeen rechtsbeginsel, in dit geval het evenredigheidsbeginsel. In de oorspronkelijke nota van toelichting bij de Rgv14 staat: “Meetresultaten komen niet noodzakelijk overeen met de feitelijke emissie vanuit een willekeurig dierenverblijf. De feitelijke emissie vanuit een bepaald stalsysteem zal variëren rond de emissie die tijdens het meetprogramma is vastgesteld.” In de nota van toelichting wordt ook onderkend dat vleeskuikens maar een beperkt deel van een jaar worden gehouden. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de Rgv (en de gehanteerde geuremissiefactor) evident onjuist is. Zij hebben niet onderbouwd dat de geuremissiefactoren voor vleeskuikens onjuist tot stand zijn gekomen. Weliswaar zijn de piekemissies veel hoger en leiden deze tot een grotere overschrijding van de gemeentelijke geurnorm, maar dat is nu ook al het geval. Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4210: Awb, Wnb; Natuurvergunning, vleeskuikenstal, Rav, intern salderen., CBS-rapport, emissiefactoren, stalsysteem, Rav-factor
8.6 De rechtbank leidt uit het CBS-rapport af dat er in ieder geval twijfel is over de juistheid van de emissiefactor voor stalsysteem E 5.11. Uit het CBS-rapport kan niet worden afgeleid dat de emissiefactor niet klopt. Deze twijfel wordt bevestigd door het door verweerder genoemde Vlaamse rapport. Er zijn bepaalde managementpraktijken die de werking van het stalsysteem beïnvloeden. In de toepasselijke leaflet wordt niets bepaald over het type strooisel dat wordt toegepast en wordt ook niets bepaald over de reiniging van de warmtewisselaar. Er wordt wel iets gezegd over het rendement en de capaciteit van de warmtewisselaars. Ook als het stalsysteem wordt geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden conform de leaflet, is daarmee niet verzekerd dat de beoogde emissiereductie daadwerkelijk wordt behaald en ook in de toekomst behaald zal worden. Dat betekent dat naleving van de leaflet niet garandeert dat het stalsysteem presteert conform de emissiefactor. De omstandigheid dat de proefstalmetingen zijn uitgevoerd met toepassing van wetenschappelijk geaccepteerde protocollen leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder geeft zelf al aan dat sprake is van een grote verscheidenheid in de uitvoering van stallen en stalmanagement. Gelet op het CBS-rapport en het Vlaamse rapport is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder meer van de Rav-factor heeft mogen uitgaan. De rechtbank verwijst in dit verband mede naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2022. Deze beroepsgrond slaagt en zal leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
* Rechtbank Oost-Brabant 23 september 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4049: Awb, Wabo,
Wgv; tussenuitspraak, omgevingsvergunning, omgevingsvergunning wijziging veehouderij, verhogen bakken waarin luchtwassers hangen, Bor, emissie, overschrijding geurnormen, monitoring luchtwasser, Activiteitenbesluit, overbelaste situatie, geurbeheersplan, geluid, controlevoorschriften
5.1 Eisers stellen verder dat verweerder niet heeft aangetoond dat de emissie van geur, fijnstof en endotoxine op gemeentelijk niveau niet toeneemt ten opzichte van de cumulatief vergunde milieusituatie ten tijde van de vaststelling van de Omgevingsvisie 1.1 op 20 september 2018. Zij wijzen er op dat de geurbelasting wel gaat toenemen en dat de aanvrager niet heeft aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de cumulatief vergunde milieusituatie.
5.3 De rechtbank tast in het duister over de hoeveelheid emissies van alle veehouderijen op 20 september 2018. Het bestreden besluit biedt hierover geen duidelijkheid. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze emissies zijn vastgelegd in een tabel, maar die heeft de rechtbank niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in het bestreden besluit te onderbouwen dat is voldaan aan deze voorwaarde van artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening’. Deze beroepsgrond slaagt.
6.3 Op basis van artikel 3, achtste lid onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voor een verandering van een bouwwerk geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig als er geen verandering is van de draagconstructie. Dit is een uitzondering op de hoofdregel dat voor bouwen zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning een (nieuwe) omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank legt artikel 3, achtste lid onder a, van bijlage II van het Bor daarom letterlijk uit; alleen als geen enkele verandering plaatsvindt van de draagconstructie is geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist. Voor een ondergeschikte wijziging van de draagconstructie van een bouwwerk is wel een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. Deze toestemming is onlosmakelijk verbonden met het oprichten en in werking hebben van de inrichting. Het vervolgens verhogen van de bakken waarin de luchtwassers hangen, is ook een vorm van bouwen. (…)
7.5 In dit geval is sprake van een overbelaste situatie omdat de geurbelasting van de veehouderij op twee geurgevoelige objecten hoger is dan de geurnormen in de gemeentelijke geurverordening. Daarom kan geurhinder op minimaal twee gevoelige objecten worden verwacht. De rechtbank is verder van oordeel dat de monitoring van de werking van de luchtwasser op basis van het Activiteitenbesluit niet kan worden beschouwd als een afdoende protocol voor monitoring van geur. Artikel 3.125, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit verwijst hiertoe naar artikel 3.99 van de Regeling Activiteitenbesluit. De rechtbank ziet niet in hoe het registreren van de daarin genoemde parameters bewerkstelligt dat de luchtwasser automatisch de beloofde geurreductie als genoemd in de Rgv garandeert. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat een biologische combiluchtwasser een bewerkelijk apparaat is en dat de beschrijving van het systeem niet verplicht tot dezelfde uitvoering van het systeem in alle situaties bij alle stallen. Ofschoon de rechtbank geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de toepasselijke factor in de Rgv, had het op de weg van verweerder gelegen om in dit geval vergunninghouder te verplichten een geurbeheersplan op te stellen met een protocol voor de monitoring van geur. Verweerder zal vervolgens moeten bekijken of met dit geurbeheersplan kan worden volstaan (meer in het bijzonder, hoe de geur wordt gemonitord en of de frequentie waarmee dit gebeurt, toereikend is). Deze beroepsgrond slaagt.
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd