Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
# ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3219: Awb, Wro; uitspraak na tussenuitspraak, bpl, motorcrossterrein, uitbreiding, geluidbelasting, Verordening Romte Fryslân 2014, dynamische meetmethode, beginnerscrossbaan, omgevingsvisie, leefbaarheid, tweetaktmotoren
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3223: Awb, Wabo, Gw, Wom; handhaving, standplaatsen woonwagens, betoging, EVRM (Rb Limburg 19/3306, 20/303, 19/3316 en 20/304)
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3235: Awb, Wro; tussenuitspraak, natuurzwembad, horeca, zaalverhuur, locatie terrassen, nut en noodzaak, plangrens, geluid, VNG-brochure, evenementenregeling, akoestisch onderzoek, cumulatie geluidsbelasting evenementen, begripsbepaling evenementen, parkeerbehoefte, maximale planologische mogelijkheden, fietsparkeerplaatsen, verkeer, horecabeleidsplan, ontwikkelingsvisie, ladder duurzame verstedelijking, behoefte, stikstof, relativiteitsvereiste
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3214: Awb, Wro, Wgv, Wabo; tussenuitspraak, bpl, actualisatie, woonschip, motivering, plattelandswoning, woon- en leefklimaat, belemmering bedrijfsvoering, geuronderzoek, voor- en achtergrondbelasting, geluid, VNG-publicatie, Activiteitenbesluit, bronsterkte, recreatiewoningen, persoonsgebonden overgangsrecht, onderzoek op individueel niveau, onduidelijke regeling
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3236: Awb, Wro; bpl, woningen, woon- en leefklimaat, beleidskader, verplaatsing bouwrechten, vergrotingsrecht, landschappelijke inpassing
# ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3216: Awb, Wro, Wnb, Wm, Ontgrondingenwet; inpassingsplan, ontgrondingenvergunning, Natura 2000-gebied, relativiteitsvereiste, soortenbescherming gebiedsbescherming, nut en noodzaak, compartimenteren, stikstofdepositie, Verdrag van Aarhus, passende beoordeling, beheerplan, M.e.r.-plicht, plangrens, waterveiligheid, privaatrechtelijke belemmering, te ontgronden oppervlak, vernatting
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3164: Awb, Wabo, Wnb; omgevingsvergunning plaatsen erf-/perceelafscheiding, beeldentuin, buitenplaats, Natura 2000-gebied (Rb Den Haag 18/7180 en 18/7299)
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3165L Awb, Wnb; handhaving, Natura 2000-gebied, hekwerk, beschermde habitattypen (Rb Den Haag 19/1924)
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3213: Awb, Wabo, Wm; omgevingsvergunning, technische units op dak, geluidsnormen, maatwerkvoorschrift (Rb Midden-Nederland 19/2381)
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3229: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, greppel, bungalowpark, grondslag aanvraag, maaiveldhoogte, STAB-verslag andere zaak, afwatering, wateroverlast (Rb Overijssel 20/840)
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3215: Awb, Wro; verzoek herziening bpl, bedrijfsverplaatsing, ontvankelijkheid, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, gebiedsvisie, stikstofdepositie, passende beoordeling, vertrouwensbeginsel
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3211: Awb, Wro; uitspraak na tussenuitspraak, externe veiligheid, plaatsgebonden risico, Handreiking risicoanalyse transport, bulkvervoer, Bevt, parkeren
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3234: Awb, Wro; bpl, woningbouw, geluidsonderzoek, school, Activiteitenbesluit, planregeling, verkeersgeneratie, verkeersveiligheid, vertrouwensbeginsel
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3218: Awb, TwG; mijnbouwschade, waarderingsmethode, imago-effect, Regeling waardedaling (Rb NoordNederland 21/1611)
* EH 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:857: VWEU; prejudiciële verwijzing, Verdrag van Aarhus, effectieve rechterlijke bescherming, vereniging voor milieubescherming, EG‑typegoedkeuring voertuigen, Verordening (EG) nr. 715/2007, motorvoertuigen, dieselmotor, emissies vervuilende stoffen, recirculatie uitlaatgassen (EGR-klep), uitstoot stikstofoxide, manipulatie-instrument, stand techniek
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6422: Awb, Wabo; omgevingsvergunning legaliseren dierenverblijven en schuilhokken, tijdig beslissen
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6425: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, huisvesting arbeidsmigranten, belanghebbendheid, gevolgen van enige betekenis
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6431: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, strijd met beheersverodening, huisvesting arbeidsmigranten, woonvormen, bouwen conform vergunning
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 8 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:752: Awb; runderbrucellose, bedrijfsblokkade, nadeelcompensatie
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 8 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:744L Awb, Msw; fosfaatrechten, onjuiste dieraantallen, knelgevallenregeling, fokstieren, schadevergoeding, redelijke termijn
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6460: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning bouwen vrijstaande woning met aangebouwd bijgebouw, zijdelingse perceelsgrens, begrip bebouwingslint, beleidsregels
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6406: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning bouwen recreatiewoning, bouwhoogte, bouwkundige ondergeschiktheid
* Rechtbank Midden-Nederland 3 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4361: Wabo, Scheepsvaartweg; vovo, omgevingsvergunning, schip als tijdelijke opvanglocatie asielzoekers, overlast, alternatieven, ontheffing ligplaatsverbod
* ABRvS 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3170: Awb, Wbb; vovo, handhaving, gewasbeschermingsmiddel, bodemlozingen, schoonmaakwater, proportionaliteit
* ABRvS 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3173: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, hotel, overlast, relatie tussen activiteit afwijken en activiteit bouwen
* ABRvS 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3127: Awb, Wro; vovo, bpl, hoogspanningsleidingen, goede landschapsinpassing
* Rechtbank Noord-Nederland 1 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4029: Awb; appartementencomplex, schadevergoeding, trillingen, SBR Trillingsrichtlijn, schadeherstel
# Rechtbank Den Haag 1 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11263: Awb, Wabo, Mijnbouwwet; instemmingsbesluit, omgevingsvergunningen, zoutwinning, winningsplan, oplosmijnbouw, aflaten vrije pekel, bodemdaling, winningsmethode, risicobeoordeling, dakolie, waterhuishouding, trillingen
# Rechtbank Den Haag 1 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11261: Awb, Wabo; omgevingsvergunningen diepboringen, zoutwinning, Barmm, M.e.r-beoordeling, BBT, Regeling omgevingsrecht, Activiteitenbesluit, Bor, Bevi, geluid, trillings-, licht-, en geurhinder, bodemverontreiniging, Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, stikstof, relativiteitsvereiste, uitbreiding inrichting
* Rechtbank Rotterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9533: Awb, Wabo, Wm; omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik, ontvankelijkheid, warmtestation, warmtenet, locatiekeuze, klimaatdoelstellingen, avvgb
* Rechtbank Rotterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9532: Awb, Wabo, Wm; omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik, ontvankelijkheid, warmtestation, warmtenet, nationale en gemeentelijke duurzaamheids- en klimaatbeleid, milieueffectrapportage, mer-beoordeling, Besluit milieueffectrapportage, uitstoot stikstof en CO2, warmtenetketen, alternatieve locatie
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 27 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:748: Awb, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; vovo, vogelgriep, preventieve ruiming
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 27 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:747: Awb, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; vovo, vogelgriep, preventieve ruiming
* Rechtbank Limburg 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8269: Awb, Wabo; omgevingsvergunning uitbreiden bedrijfswoning; strijd met bpl, beoogd gebruik
* Rechtbank Limburg 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8326: Awb; vovo, handhaving, standplaats bos, strijd met bpl en APV, grondwettelijk recht op vergadering en betoging
* Rechtbank Gelderland 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6024: Awb, Wabo; omgevingsvergunning groepsaccomodatie, ontvankelijkheid, termijnoverschrijding, arrest Varkens in Nood
* Rechtbank Limburg 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8237: Awb; handhaving, bedrijfsactiviteiten, strijd met bpl, keukenwerkzaamheden
* Rechtbank Limburg 24 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8207: Awb, Wabo; omgevingsvergunning milieu en afwijken bpl, kabelpelmachines, bestaand metaalverwerkingsbedrijf
* Rechtbank Limburg 24 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8132: Awb; handhaving, huisvesting arbeidsmigranten, voormalige camping, letterlijke lezing planvoorschriften, ondergeschiktheid aan verblijfsrecreatie en training, bevoegdheid
* Rechtbank Den Haag 24 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11003: Awb, Wabo; vovo, handhaving, afbreken keuken, aantal huishoudens, strijd met bestemmingsplan
* Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5936, Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5939, Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5941, Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5935,
Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5938, Rechtbank Gelderland 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5940: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, huisvesting asielzoekers, woon- en leefomgeving, belanghebbende, ontvankelijkheid, gevolgen van enige betekenis
* Rechtbank Limburg 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8173: Awb; vovo, handhaving, erfafscheiding, hoogte, strijd met bpl, strijd met gelijkheidsbeginsel en evenredigheidbeginsel
* Rechtbank Den Haag 20 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11146: Awb, Wabo; uitspraak na tussenuitspraak, omgevingsvergunning veranderen erfafscheiding, welstand
* Rechtbank Den Haag 14 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11145: Awb, Wabo; handhaving, strandpaviljoens, begrip bouwwerk
* Rechtbank Den Haag 12 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10715: BW; onteigening schadeloosstelling, geen planschadevergoeding
* Rechtbank Noord-Holland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8951: Awb, Wabo; vovo, kapvergunning, APV
* Rechtbank Limburg 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8231: Awb, Wabo; handhaving, hekwerk zonder omgevingsvergunning, strijd met bpl
* Rechtbank Noord-Holland 23 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8950: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, huisvestingsverordening
* Rechtbank Noord-Holland 21 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8945: Awb, Wvw 1994; vovo en kortsluiten, verkeersbesluit, instelling 30 km/u-zone
* Rechtbank Limburg 30 augustus 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6659: Awb, Wabo; omgevingsvergunning milieu, BIBOB
* Rechtbank Midden-Nederland 22 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1598: Awb; handhaving, paardenpension, strijd met bpl, illegale opstallen en paardenbak, overgangsrecht, gelijkheidsbeginsel, tijdsverloop, handhavingsbeleid
# Rechtbank Midden-Nederland 1 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1223L Awb; kapvergunning geweigerd, onderzoek gezondheid bomen, fundering
* Rechtbank Midden-Nederland 31 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1207: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, B&B in bestaand tuinhuisje, voorschriften, extra parkeerplaats bijhouden nachtregister
* Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1248: Awb; handhaving, overtreden geurnorm, ordemaatregel
* Rechtbank Midden-Nederland 23 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1225: Awb; handhaving, flitsbezorgservice, strijd met bpl, begrip detailhandel, webwinkel, Dienstenrichtlijn
* Rechtbank Den Haag 17 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11148: Awb, Wabo; tussenuitspraak, omgevingsvergunning, hek, welstand, andere deskundige, motiveringsgebrek
* Rechtbank Midden-Nederland 14 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:953: Awb, Wabo; handhaving, schuur en hobbykas, voorerfgebied, strijd met bpl, goede ruimtelijke ordening
* Rechtbank Midden-Nederland 11 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:950: Awb, Wabo; verzoek omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld, mandeling muur, niet te verwezenlijke bouwplannen, geen belanghebbende bij verzoek
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd en
Bijzondere overwegingen
* ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3235: Awb, Wro; tussenuitspraak, natuurzwembad, horeca, zaalverhuur, locatie terrassen, nut en noodzaak, plangrens, geluid, VNG-brochure, evenementenregeling, akoestisch onderzoek, cumulatie geluidsbelasting evenementen, begripsbepaling evenementen, parkeerbehoefte, maximale planologische mogelijkheden, fietsparkeerplaatsen, verkeer, horecabeleidsplan, ontwikkelingsvisie, ladder duurzame verstedelijking, behoefte, stikstof, relativiteitsvereiste
11.3. In artikel 1.38 van de planregels is bij de verwijzing naar de tekst van het begrip “evenementen” in de APV niet verwezen naar een bepaald tijdstip waarop die tekst luidde. Er is daardoor geen sprake van een zogenoemde “statische verwijzing” maar van een “dynamische verwijzing”, dat wil zeggen een verwijzing naar de tekst met inbegrip van sinds de totstandkoming vastgestelde wijzigingen. Op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is een dynamische verwijzing naar beleidsregels in beginsel toegestaan. Die bepaling biedt echter geen grondslag voor de verwijzing die hier aan de orde is. De verwijzing in artikel 1.38 van de planregels naar de begripsbepaling in de APV ziet namelijk niet op de uitoefening van een bevoegdheid voor de uitleg waarvan wordt verwezen naar beleidsregels, zoals bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. De vereniging en anderen betogen dan ook terecht dat de definitie van evenement in artikel 1.38 van de planregels in strijd met de rechtszekerheid is.
# ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3216: Awb, Wro, Wnb, Wm, Ontgrondingenwet; inpassingsplan, ontgrondingenvergunning, Natura 2000-gebied, relativiteitsvereiste, soortenbescherming gebiedsbescherming, nut en noodzaak, compartimenteren, stikstofdepositie, Verdrag van Aarhus, passende beoordeling, beheerplan, M.e.r.-plicht, plangrens, waterveiligheid, privaatrechtelijke belemmering, te ontgronden oppervlak, vernatting
10.7 (…) De Afdeling stelt vast dat in het inpassingsplan daarmee is voorzien in extensieve recreatie en dat in het plan niet is uitgesloten dat meer recreatie mogelijk wordt gemaakt dan voorafgaand aan de vaststelling van het plan feitelijk aanwezig was en op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 2005” was toegestaan. Op de zitting heeft Staatsbosbeheer bovendien toegelicht dat op dit moment aan de zuidoostzijde van het plangebied een fietspad ligt en dat daar ook een kade is voorzien. Als het bevoegd gezag bereid is het fietspad over die kade aan te leggen, dan moet die kade breder worden gemaakt voor dit fietspad. Het inpassingsplan staat gelet op de genoemde planregels niet aan zo’n ontwikkeling in de weg. Dat betekent dat het inpassingsplan niet in de weg staat aan uitbreiding van recreatieve activiteiten ten opzichte van wat voorafgaand aan de vaststelling van het plan feitelijk aanwezig is en onder het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. Het inpassingsplan maakt naar het oordeel van de Afdeling dan ook meer activiteiten mogelijk dan nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Recreatief gebruik heeft tenslotte geen betrekking op dat beheer. Daarom is de in artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb opgenomen uitzondering op de verplichting om een passende beoordeling te maken voor een plan niet van toepassing op dit inpassingsplan. Daarnaast maakt het plan meer mogelijk dan het feitelijk aanwezige, planologische legale gebruik voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de Afdeling dat provinciale staten zich niet konden beroepen op de uitzonderingsmogelijkheden om een passende beoordeling te maken. Hierbij betrekt de Afdeling dat die uitzonderingsmogelijkheden restrictief uitgelegd moeten worden. Dat leidt de Afdeling af uit de rechtspraak van het Hof van Justitie. Daarvoor wijst de Afdeling bij wijze van voorbeeld op het arrest van 7 november 2018, C-461/17, Holohan, en het arrest van 15 mei 2014, C-521/12, Briels. In dat geval brengen de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8, eerste lid, van de Wnb met zich dat het maken van een passende beoordeling van de gevolgen van het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied verplicht is als dat plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied. Dit betekent dat provinciale staten op grond van objectieve gegevens hadden moeten onderzoeken of de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, waaronder de mogelijkheden voor extensieve recreatie, significante gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied. Als significante gevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, hadden provinciale staten een passende beoordeling moeten maken. De Afdeling stelt vast dat provinciale staten zo’n onderzoek naar de gevolgen van het inpassingsplan niet hebben verricht. Daarom kan ook niet worden beoordeeld of een passende beoordeling had moeten worden gemaakt op grond van de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8, eerste lid, van de Wnb. Dit betekent dat provinciale staten het inpassingsplan in strijd met artikel 3:2 van de Awb hebben vastgesteld.
11.8. (…) Voor de beantwoording van de vraag welke terreinoppervlakte aan ontgrondingen het inpassingsplan mogelijk maakt, moet uitgegaan worden van de maximale planologische mogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling zijn op de gronden met de bestemming “Natuur” in het hele plangebied ontgrondingen mogelijk. Als provinciale staten in het inpassingsplan een begrenzing aan de terreinoppervlakte aan ontgrondingen hadden willen aanbrengen, dan had dat in de planregels geregeld moeten worden. Voor zover provinciale staten hebben gesteld dat in de ontgrondingenvergunning wel een maximumoppervlakte is vastgelegd en dat doorwerkt naar het inpassingsplan, volgt de Afdeling dat niet. Dat het inpassingsplan en de ontgrondingenvergunning gecoördineerd zijn voorbereid betekent niet dat daarmee de in de ontgrondingenvergunning opgenomen maximumoppervlakte ook geldt voor de ontgrondingen in het plangebied van het inpassingsplan.
Naar het oordeel van de Afdeling is het voorliggende inpassingsplan een kaderstellend plan voor de verleende ontgrondingenvergunning. De ontgrondingen waarvoor een ontgrondingenvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet is verleend, worden planologisch mogelijk gemaakt in het inpassingsplan. Het voorgaande betekent dat het inpassingsplan kaderstellend is voor een besluit dat in kolom 4 is genoemd. In dat geval is categorie D 16.1 van toepassing. Dit betekent dat een drempelwaarde geldt voor het inpassingsplan van 12,5 hectare en niet, waarvan partijen uitgaan, van 25 hectare.
Tussen partijen is niet in geschil dat met het inpassingsplan meer dan 12,5 hectare ontgrondingen mogelijk worden gemaakt. Hiermee wordt de in categorie D 16.1 opgenomen drempelwaarde voor het maken van een milieueffectrapportage overschreden.
11.9. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling op grond van artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. een plan-MER-plicht. Omdat provinciale staten geen MER hebben opgesteld voor het inpassingsplan, is het inpassingsplan naar het oordeel van de Afdeling in strijd met artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, vastgesteld.
* EH 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:857: VWEU; prejudiciële verwijzing, Verdrag van Aarhus, effectieve rechterlijke bescherming, vereniging voor milieubescherming, EG‑typegoedkeuring voertuigen, Verordening (EG) nr. 715/2007, motorvoertuigen, dieselmotor, emissies vervuilende stoffen, recirculatie uitlaatgassen (EGR-klep), uitstoot stikstofoxide, manipulatie-instrument, stand techniek
1) Artikel 9, lid 3, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 en namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een vereniging voor milieubescherming die overeenkomstig het nationale recht procesbevoegdheid heeft, niet bij een nationale rechterlijke instantie kan opkomen tegen een bestuursbesluit waarbij een EG-typegoedkeuring wordt verleend of gewijzigd die mogelijkerwijs in strijd is met artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen‑ en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie‑ en onderhoudsinformatie.
2) Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument op grond van deze bepaling slechts kan worden gerechtvaardigd op voorwaarde dat wordt aangetoond dat dit instrument uitsluitend dient tot het voorkomen van acute risico’s voor de motor in de vorm van schade of ongevallen die voortvloeien uit een zodanig gebrekkige werking van een onderdeel van het uitlaatgasrecirculatiesysteem dat daardoor tijdens het rijden met een met dit systeem uitgerust voertuig een concreet gevaar ontstaat. Voorts is een manipulatie-instrument in de zin van die bepaling alleen „nodig” wanneer op het moment van de EG-typegoedkeuring van dat instrument of van het voertuig dat ermee is uitgerust, met geen enkele andere technische oplossing kan worden vermeden dat zich acute risico’s voor de motor voordoen in de vorm van schade of ongevallen waardoor het besturen van een voertuig een concreet gevaar oplevert.
# Rechtbank Den Haag 1 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11263: Awb, Wabo, Mijnbouwwet; instemmingsbesluit, omgevingsvergunningen, zoutwinning, winningsplan, oplosmijnbouw, aflaten vrije pekel, bodemdaling, winningsmethode, risicobeoordeling, dakolie, waterhuishouding, trillingen
10.1 De rechtbank overweegt dat de STAB in haar rapport heeft toegelicht dat de door Nedmag voorgestelde methode van mijnbouw, de oplosmijnbouw, een gangbare methode is om goed oplosbaar zout te winnen. Het aflaten van vrije pekel na actieve winning, waardoor lagen samengedrukt worden (het squeezen) vindt plaats sinds 1993 en wordt gezien als stand der techniek om zoutmijnen af te sluiten. Nedmag heeft ter zitting wel aangegeven dat de bleed off methode een methode is die binnen de inrichting niet eerder is gebruikt, net als het kleinhouden van cavernes en het niet meer afsluiten hiervan onder hoge druk. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid op zich niet maakt dat de winning niet op deze wijze plaats kan vinden. Over de stelling van eisers dat de kennis over de ondergrond en de wijze van mijnbouw ontbreekt overweegt de rechtbank dat verweerder heeft toegelicht dat het winningsplan niet alleen is gebaseerd op de kennis van Nedmag, die al veertig jaar zout wint, maar ook op adviezen van diverse externe deskundigen, zoals het SodM, de Mijnraad en de Tccb. De rechtbank ziet geen aanleiding om te betwijfelen dat deze adviserende instanties de nodige specialistische kennis in huis hebben om te kunnen vaststellen of zoutwinning met de beoogde methode veilig is. Nedmag en het SodM schakelen vanuit hun rol als vergunninghouder en toezichthouder ook externe deskundigen in, zoals TNO. Gelet daarop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat er onvoldoende kennis is over de wijze van zoutwinning en de ondergrond.
14.3. De rechtbank stelt vast dat in de risicobeoordeling wordt uitgegaan van de gewijzigde winningsmethode. Tabel 6.2 in de risicobeoordeling ziet op de risico’s van lekkage. De STAB merkt daarover op dat juist door de maatregelen die Nedmag ná het incident heeft getroffen (aflaten van pekel en daarmee het verlagen van druk en daarmee kleinere cavernes) het risico op nieuwe incidenten sterk is gereduceerd. Volgens de STAB is de tabel in de risicobeoordeling van Royal Haskoning daarmee ingevuld volgens de huidige inzichten. Uit deze tabel en de toelichting daarop leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van een verhoogd risico op lekkage als gevolg van scheurvorming bij de nieuwe cavernes VE-5-6 en VE-7-8 in de ontwikkelingsfase, winningsfase en bleed off-fase. De risicotabel die is opgenomen in de ‘Staat van de sector zout’ van het SodM dateert van voor het incident. Daarin is geen rekening gehouden met de gewijzigde winningsmethode. De rechtbank merkt daarbij op dat het SodM in dit document kennelijk geen reden heeft gezien om negatief te adviseren over de winning uit de cavernes VE-5-6 en VE-7-8.
- Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich wat betreft de nieuw te ontwikkelen cavernes VE-5-6 en VE-7-8 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de nieuwe wijze van winning en de terzake aan het instemmingsbesluit verbonden voorwaarden het risico op lekkage en vervuiling van het grondwater door uitstroom van pekel en/of dakolie als gevolg van scheurvorming in voldoende mate beheersbaar is.
18.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder door het instemmen met de winning uit TR-9 is afgeweken van het in de Mijnbouwwet voorgeschreven advies van het SodM. Gelet op het bepaalde in artikel 3:50 van de Awb, dient verweerder de redenen voor afwijking van dat advies in de motivering van het besluit te vermelden. De rechtbank is van oordeel dat aan die motivering om af te wijken hoge eisen moeten worden gesteld, temeer nu adviezen van het SodM met betrekking tot de door de vergunninghouder op te stellen risicobeoordeling volgens de wetgever een belangrijke rol spelen. Dit blijkt uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Mijnbouwwet die heeft geleid tot een aanscherping van de eisen aan en beoordeling van het winningsplan op het gebied van veiligheidsrisico’s.
Van een motivering die deze scherpe toets kan doorstaan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft in de motivering van het instemmingsbesluit slechts vermeld dat hij is afgeweken van het advies, maar niet om welke reden. Ook overigens heeft de rechtbank een dergelijke motivering niet kunnen ontwaren. De begrenzing van de actieve winning uit TR-9 in tijd en hoeveelheid kan dit gebrek niet helen. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals hierboven overwogen, uit de brief van 8 mei 2020 inzake de handhaafbaarheidstoets niet kan worden afgeleid dat het SodM met het opnemen van een beperking in de tijd alsnog instemt met voortzetting van de winning uit TR-9. Bovendien gaat die begrenzing in de tijd door verweerder (tot 31 december 2027) minder ver dan door het SodM in het kader van de handhaafbaarheidstoets werd gesuggereerd (tot uiterlijk 2025) en wordt dat verschil evenmin gemotiveerd. Verweerder heeft de afwijking van het advies van het SodM ook niet gebaseerd op andersluidende adviezen van onafhankelijk deskundigen op dit gebied. De beroepsgrond slaagt. Aan het slot van deze uitspraak zal de rechtbank toelichten welke gevolgen aan het hiervoor genoemde motiveringsgebrek verbonden worden. Eerst zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers bespreken.
23.3. De rechtbank stelt vast dat het waterschap overwegend negatief heeft geadviseerd over het winningsplan. Uit dit advies blijkt dat het waterschap verweerder adviseert om geen instemming te verlenen aan activiteiten die leiden tot een bodemdaling van meer dan 80 centimeter. Naar de rechtbank begrijpt is dit de bodemdaling die – op het diepste punt van de bodemdalingskom – plaatsvindt louter als gevolg van de beheersmaatregelen die zijn getroffen na het incident in 2018. Volgens het waterschap moet een bodemdaling van 80 centimeter worden beschouwd als een absoluut maximum en leiden de activiteiten uit het winningsplan tot een zodanige toename aan peilgebieden en kunstwerken dat van een redelijk en verantwoord watersysteem binnen de bodemdalingscontouren geen sprake meer kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het instemmingsbesluit onvoldoende waarom verweerder aan dit advies van het waterschap is voorbijgegaan. In het instemmingsbesluit overweegt verweerder dat het waterschap rekening dient te houden met een bodemdaling door gas- en zoutwinning van 1,1 meter in 2080, gerekend vanaf de start van de gas- en zoutwinning. Verweerder wijst erop dat de bodemdaling ook zonder andere activiteiten van vergunninghoudster dan het aflaten van het TR-cluster zal cumuleren tot 95 centimeter, namelijk 80 centimeer door het aflaten van het TR-cluster en 15 centimeter als gevolg van de gaswinning in omliggende velden. Daarbij moet volgens verweerder nog een onzekerheidsmarge van 7 centimeter worden opgeteld waarmee – zo begrijpt de rechtbank – de maximale cumulatieve bodemdaling zonder nieuwe winningsactiviteiten zal uitkomen op 1,02 meter. Uit het instemmingsbesluit volgt dat de zoutwinning waarmee is ingestemd leidt tot een gecumuleerde bodemdaling van in totaal maximaal 1,1 meter. Volgens verweerder leidt dit ontegenzeggelijk tot extra inspanningen van het waterschap, maar is dit op zichzelf geen reden om instemming aan het winningsplan te onthouden. Verweerder verwijst in dit verband naar de onderzoeken van Royal Haskoning. Uit die onderzoeken komt naar voren dat de waterhuishoudkundige gevolgen van de bodemdaling kunnen worden ondervangen door onder meer peilwijzigingen, het opdelen van peilvakken en het plaatsen van extra stuwen en gemalen. Aan deze onderzoeken kent de rechtbank echter niet het door verweerder gewenste gewicht toe. Hierbij is van belang dat, zoals ook de STAB in haar advies heeft vastgesteld, in de rapporten van Royal Haskoning wordt uitgegaan van een maximale bodemdaling van 95 centimeter ten opzichte van 1993. Het is de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk geworden hoe de bodemdaling van 95 centimeter sinds 1993 die tot uitgangspunt wordt genomen door Royal Haskoning, zich verhoudt tot de bodemdaling van maximaal 1,1 meter sinds het begin van de gas- en zoutwinning waarvan verweerder in het instemmingsbesluit is uitgegaan. In navolging van de STAB overweegt de rechtbank dat uit de rapporten van Royal Haskoning niet blijkt welke gevolgen voor het watersysteem te verwachten zijn bij een cumulatieve bodemdaling van maximaal 1,1 meter in 2080. Dat in de rapporten van Royal Haskoning, zoals door verweerder ter zitting naar voren gebracht, 15 centimeter extra bodemdaling ten gevolge van gaswinning is meegenomen, valt nergens uit deze rapporten af te leiden. Verweerder heeft bovendien niet inzichtelijk gemaakt of er ook bij een bodemdaling van 1,1 meter voldoende compenserende waterhuishoudkundige maatregelen mogelijk zijn en of ook in die situatie sprake kan zijn van het door verweerder beoogde volledige functiebehoud in het betrokken gebied. Zo blijkt uit het instemmingsbesluit niet of bij een bodemdaling van 1,1 meter voldoende ruimte voor waterberging (open water) beschikbaar zal zijn, of de landbouwgronden binnen het bodemdalingsgebied als zodanig bruikbaar zullen blijven, of binnen het volledige bebouwd gebied voldaan kan worden aan de droogleggingsnorm en of onaanvaardbare effecten op de werking van de riolering in het gebied achterwege zullen blijven. Ook kan uit het instemmingsbesluit niet worden afgeleid of realisatie van de noodzakelijke kunstwerken om een bodemdaling van 1,1 meter te compenseren, het behalen van de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water in gevaar brengt en welke gevolgen deze bodemdaling heeft voor de flora en fauna binnen het bodemdalingsgebied. Het instemmingsbesluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering.
# Rechtbank Den Haag 1 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11261: Awb, Wabo; omgevingsvergunningen diepboringen, zoutwinning, Barmm, M.e.r-beoordeling, BBT, Regeling omgevingsrecht, Activiteitenbesluit, Bor, Bevi, geluid, trillings-, licht-, en geurhinder, bodemverontreiniging, Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, stikstof, relativiteitsvereiste, uitbreiding inrichting
4.1 De STAB heeft in het verslag een uitvoerige uiteenzetting gegeven over de bodemtrillingen, gastransportleidingen en het zweefvliegveld. Voorts heeft de STAB de mogelijke gevolgen beoordeeld van boorspoeling, lekkage, waterhuishouding, drinkwatervoorziening, landbouw, voedselproductie en gestapelde mijnbouw. De STAB constateert dat verweerder in het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet is ingegaan op de onderwerpen bodemtrillingen door diepboringen, gastransportleidingen, zweefvliegveld, boorspoeling en lekkage. Echter, op grond van haar bevindingen concludeert de STAB dat dit niet tot gevolg heeft dat effecten van de diepboringen in de m.e.r.-beoordeling ontbreken waarmee wel rekening had moeten worden gehouden.
4.2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 28 maart 2019 niet aan bestreden besluit I ten grondslag heeft mogen leggen. Voor zover een aantal aspecten niet is betrokken in het m.e.r-beoordelings-besluit, heeft de STAB geconcludeerd dat hieruit geen gevolgen te verwachten zijn waarmee rekening had moeten worden gehouden. In hetgeen eisers hebben ingebracht ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat die gevolgen wel te verwachten zijn. Het betoog van eisers slaagt niet.
* Rechtbank Rotterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9532: Awb, Wabo, Wm; omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik, ontvankelijkheid, warmtestation, warmtenet, nationale en gemeentelijke duurzaamheids- en klimaatbeleid, milieueffectrapportage, mer-beoordeling, Besluit milieueffectrapportage, uitstoot stikstof en CO2, warmtenetketen, alternatieve locatie
7.2. De rechtbank ziet geen grond voor de verwachting dat het gebruik van het warmtenet, dat gebruik maakt van de restwarmte van afvalverbranding in bestaande installaties, tot gevolg zal hebben dat de afvalverbranding van AVR langer of in grotere mate in stand zal worden gehouden dan volgens het beleid uit het Klimaatakkoord gewenst is. Verweerder en vergunninghoudster hebben juist naar voren gebracht dat wordt beoogd om het warmtenet op langere termijn volledig te laten overschakelen op duurzame bronnen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat dit niet mogelijk zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de ontwikkeling als geheel een wezenlijke bijdrage levert aan het duurzaamheids- en klimaatbeleid. Dat bij storingen en op piekmomenten gebruik wordt gemaakt van de hulpwarmtecentrale op aardgas, maakt dat niet anders. Per saldo is namelijk nog steeds sprake van een aanzienlijke vermindering van het aardgasgebruik in Groenoord ten opzichte van de huidige situatie. Zoals verweerder en vergunninghoudster hebben toegelicht, wordt bovendien beoogd om uiterlijk in 2040 in plaats van aardgas uitsluitend duurzame energiebronnen toe te passen in de hulpwarmtecentrale. De rechtbank ziet in wat eiseres hierover naar voren heeft gebracht geen reden om voorshands aan te nemen dat dat niet mogelijk zal zijn.
De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de keuze om het warmtestation met hulpwarmtecentrale toe te staan in strijd is met landelijk of gemeentelijk duurzaamheids- en klimaatbeleid.
7.3. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat met isolatie van de woningen in Groenoord een grotere aardgas- of CO2-reductie kan worden behaald dan met aansluiting van de wijk op het warmtenet. Daarbij is van belang dat het warmtenet grotendeels gebruik maakt van restwarmte en dat alleen bij storingen en op piekmomenten de hulpwarmtecentrale op aardgas wordt ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder het isoleren van bestaande woningen alleen al daarom niet te beschouwen als initiatief dat zo veel geschikter is om de in het nationale en gemeentelijke beleid gestelde klimaatdoelen te bereiken dat in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor een buitenplanse afwijking kon worden verleend voor het warmtestation.
8.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen onjuiste toepassing heeft gegeven aan de bovengenoemde wettelijke bepalingen door alleen de oprichting en het gebruik van het warmtestation als project te beschouwen in het kader van de mer-beoordeling. Dit sluit aan bij de omschrijving van de activiteit in categorie 22.1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. De omgevingsvergunning is ook alleen aangevraagd en verleend voor de bouw en het gebruik van het warmtestation inclusief de hulpwarmtecentrale.
Wat betreft de ondergrondse leidingen overweegt de rechtbank dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor transport van warm water of stoom een zelfstandige categorie in het Besluit milieueffectrapportage is (categorie 8.4 van onderdeel D van de Bijlage). Bij het nemen van bepaalde planologische besluiten hierover, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning voor buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, geldt een mer-beoordelingsplicht voor deze activiteit. Dat is hier echter niet het geval, alleen al omdat de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op de aanleg van leidingen, maar alleen is aangevraagd en verleend voor de bouw en het gebruik van het warmtestation zelf.
(…)