Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht

* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3449: Awb, Wro; bpl, woningbouw, uitwerkingsplan, uitwerkingsplicht, beleid woningleegstand
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3499: Awb, Wabo; omgevingsvergunning afwijken, winkelruimten, appartementencomplex, gewijzigd bouwplan, misbruik van procesrecht, parkeerbehoefte, monumentale boom (Rb Oost-Brabant nr. 19/1107)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3507: Awb, Wro, Wm; aanvragen om vaststelling uitwerkingsplan, stedelijk ontwikkelingsproject, mer-beoordelingsbesluit , buiten behandeling laten
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3521: Awb, Wabo; omgevingsvergunning grondwal, uitbreiding rundveestal, belanghebbendheid, gewijzigde aanvraag (Rb Limburg nr. 19/2224)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3512: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, glazen overkapping, wintertuin (Rb Limburg nr. 20/900)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3516: Awb, Wm; handhaving, nachtwinkel, lachgas, Activiteitenbesluit, bevoegdheid
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3509: Awb, Wro; bpl, ontvankelijkheid, woningbouw, verdichting, structuurvisie
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3487: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, dakopbouw garage, woon- en leefklimaat, welstand, secundaire dakopbouwen (Rb Rotterdam nr. 20/5078)
# ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3522: Awb, Waterwet; watervergunning, maatwerkvoorschriften, Besluit lozen buiten inrichtingen, verontreinigde grondwater, ENKA-terrein, Natura 2000-gebied, waterkwaliteit, ontvankelijkheid, nieuwe beroepsgronden 3 weken na onderzoeksopdracht STAB, bevoegdheid minister, lozing van PCP en PER, Kaderrichtlijn Water,  milieueffectrapport, transport via grondwater, dioxines en PCB’s, emulsievorming door PER, oplosbaarheid, grondwateronderzoek (Rb Gelderland nrs. 19/1339 en 19/1342 en 19/1733)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3505: Awb, Wabo, Waterwet; omgevingsvergunning, inlaatconstructie, uitzicht, projectplan, projectgebied, dam (Rb Den Haag nr. 19/1946)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3500: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, fiets- en voetgangersbruggen, aanleg piekwaterberging, geluidsoverlast, aantasting privacy, gebonden beschikking, keur (Rb Den Haag nr. 19/5178)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3514: Awb, Gmw; evenementenvergunning, braderie, APV, plattegrond kramen, veiligheid (Rb Rotterdam nr. 19/5729)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3517: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, uitbreiding pand, zelfstandige woonruimtes, controlerapport, verbeurde dwangsom, vertrouwensbeginsel (Rb Noord­Nederland nr. 20/1670)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3511: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, open carport, planregels, ondergeschikte bebouwing (Rb Noord­Nederland nr. 20/2785)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3519: Awb, Wro; bpl, kantoorgebouw, milieueffectrapportage, m.e.r.-beoordelingsplicht, plangrens, behoefte kantoorruimte en woningen, hittestress, windhinder, inrichtingsplan, groenvoorzieningen, dynamische verwijziging, parkeerdruk, toename verkeer, externe veiligheid
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3520: Awb, Wro; bpl, recreatie-appartementen, overgangsrecht, voorbereidingsbesluit, begripsbepaling hotel, family suites, horeca-activiteiten, permanente standplaatsen, kamperen bij de boer, carport, bouwperceelverkleining
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3502: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, koekoek, beschermd stadsgezicht, niet vergunningvrij, atypische elementen (Rb Noord­Holland nr. 20/3126)
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3508: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, verbouwing pand, kamerverhuur, bouwbesluit, brandveiligheidseisen, onvoldoende onderzoek
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3486: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, ligplaats, parkeerhinder
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3510: Awb; nadeelcompensatie, verkeersbesluit, opheffen weg naar bedrijventerrein, bereikbaarheid autohandel, causaal verband, omzet, koopgedrag, gederfde winst, bewijsrisico
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3492: Awb, Wro, Wnb; bpl, ontvankelijkheid, voormalig landgoed, woningbouw, bedrijfswoning, respijtzorg en nachtopvang, Natura 2000-gebied, stikstofdepositie, passende beoordeling, plan-mer
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3432: Awb, Wro; vovo, bpl, wooneenheden
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3451: Awb, Wro; vovo, bpl, woongebouw en bedrijfsbebouwing, kennispark
* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3463: Awb, Wro, Wnb; vovo, bpl, soortenbescherming, lopend onderzoek,  voorwaardelijke verplichting
#! Rechtbank Overijssel 29 november 2022, zaaknummers ZWO 20/1639 en ZWO 20/1640 : Awb, Wnb; natuurvergunning, verjagen kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen, Natura 2000-gebied, onlosmakelijke samenhang, verstoringsafstanden, bufferzones, foerageergebied, jachtvorm
* Rechtbank Limburg 29 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9447 en Rechtbank Limburg 29 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9457: Sr, Erfgoedwet; begrip cultureel erfgoed
* Rechtbank Oost-Brabant 29 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5197: Awb, Wabo, Wm; milieuneutrale verandering inrichting, schrootverwerkingsbedrijf,brandveiligheidsrapport, revisievergunning
* Rechtbank Oost-Brabant 29 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5198: Awb; handhaving, schrootverwerker, afvalstoffenadministratie,  registratieverplichting, naleving van wet- en regelgeving, evenredigheidsbeginsel
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 29 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:774: Awb, Msw; fosfaatrechtenstelsel, individuele en buitensporige last, evenredigheidsbeginsel
* ABRvS 29 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3457: Awb, Wro; vovo, bpl, bouwvlakken, bijgebouwen, Natura 2000-gebieden, recreatieve doeleinden.
* ABRvS 29 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3448: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, handhaving, uitbouw, strijd met bpl, Bor, achtererfgebied, niet op de grond gelegen buitenruimte (Rb Noord­Holland nr. 22/3903 en 22/3904)
* Rechtbank Rotterdam 24 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:10109: Awb; handhaving, optillen kippen vangen, Transportverordening, interventiebeleid, vangbeleid, boetes, gelijkheidsbeginsel
* Rechtbank Oost-Brabant 24 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5151: Awb, Wnb: verzoek gedeeltelijke intrekking natuurvergunning, nog niet gerealiseerde stal, Natura 2000-gebied, passende en landelijke maatregelen, uitkoop piekbelasters, effectiviteit provinciale maatregelenpakket, geen ruimte belangenafweging, evenredigheid
* Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 23 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:128: Lar, Bwv; landsverordening, toepassing bestuurlijke lus, bouwvergunning, flat, buiten toepassing laten verkavelingsplan, rechtszekerheids-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel, uitleg verhouding Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao en verkavelingsplan, belangenafweging, maximale bouwhoogte (Gerecht Curaçao nr. CUR201904016)
* Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 23 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:126: Lar; bouwvergunning, appartementencomplex, termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift, redelijkerwijs bekend (Gerecht Aruba nr. AUA202101217)
* ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3341: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, verbindingsweg, vellen houtopstand, woon- en leefklimaat, nut en noodzaak, verkeersveiligheid (Rb Zeeland­West­Brabant nr. 21/2914)
* ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3354: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, restaurant en kantoor, woon- en leefklimaat, geluid van terras, parkeerhinder (Rb Noord­-Holland zaak nr. 20/4222)
* ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3340: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, uitbouw, voorerfgebied (Rb Den Haag nr. 21/6364)
* Rechtbank Oost-Brabant 23 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5116: Awb, Wabo, Wm, Wgh; omgevingsvergunning, revisievergunning afvalverwerkingsbedrijf, beoordelingsruimte, MER, puinbreekcapaciteit, geluidhinder, houtshredder, trillingen, Omgevingswet, Bal, Invoeringswet Omgevingswet, maatwerkvoorschriften
* Rechtbank Amsterdam 22 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6880: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, verplaatsing rijksmonumentale beeld, betekenis monument
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6984: Awb, Wabo; revisievergunning, veevoederadditieven, gevaarlijke stoffen, ADR-klasse 6, stofemissies, brandveiligheid
* Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4412: Awb, Wnb; handhaving, biomassa-installaties, PAS, geen vergunning, zicht op legalisatie, evenredigheid
* Rechtbank Noord-Nederland 21 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4436: Awb, Wabo; handhaving, reguliere woning als recreatiewoning, geen persoonsgebonden overgangsrecht, exceptieve toetsing, gedoogbeschikking van rechtswege, jurisprudentielijn
* Rechtbank Limburg 18 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9161: Awb, Wabo; omgevingsvergunning (ver)bouwen berging en bijgebouwen, strijd met bpl, woongenot, evidente privaatrechtelijke belemmering, bouwtekeningen
* Rechtbank Limburg 18 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9144: Awb; handhaving, veehouderij, geurvoorschriften, windrichting, onderzoek verweerder, gordijn ventilatiewand, maatwerkvoorschriften, Activiteitenbesluit
* Rechtbank Limburg 18 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9155: Awb, Wabo; omgevingsvergunning aanlegsteiger ‘houseboats’, belanghebbende, (geluids)overlast, gevolgen van enige betekenis
* Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4374: Awb, TwG; mijnbouwschade, bewijsvermoeden, zettingsschade, thermische werking, aanpassingen woning
* Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4373: Awb, TwG; mijnbouwschade, veenoxidatie
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6915: Awb, Wro; planschade, horecabebouwingsmogelijkheden, voordeelverekening, belang WOZ-waarde
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6916: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, vervangen  antennemast, hoogte mast
* Rechtbank Limburg 18 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9198: Awb, Wabo; handhaving, bijgebouw, achtererfgebied, geringe overtreding
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6891: Awb, Wabo, Wnb; omgevingsvergunning windturbine, Regionale Energie Strategie, M.e.r.-plicht, alternatieven, natuurvergunning, Natura 2000-gebied
* Rechtbank Overijssel 17 november 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3411: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, gebruik bedrijfswoning, strijd met bpl, bevoegheid, overtreder, vertrouwensbeginsel
* Rechtbank Den Haag 17 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12687: Awb, Gmw; vovo, manege- en/of paardenstallingsdoeleinden, mestopslag
* Rechtbank Den Haag 14 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12683: Awb, Wabo;
omgevingsvergunning, vergroten en veranderen bedrijfsruimte, vermindering uitzicht en privacy, bezonning, Haagse bezonningsnorm, daglichttoetreding
* Rechtbank Den Haag 11 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12685: Awb, Wabo, Mijnbouwwet; vovo, winningsplan, LDS-gasvelden, productieputten, boorgaten, Besluit algemene regels milieu mijnbouw, stikstofdepositie, aanhaking, Wnb-procedure
* Rechtbank Rotterdam 4 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9782: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, emplacement, brandveiligheid, voorschriften, gecontroleerd uit laten uitbranden, evenredigheid
* Rechtbank Den Haag 3 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11966: Awb, Mbw: instemmingsbesluit, gasopsla,  reservoirdruk, nut en noodzaak, lekkages en stikstof, bodemtrillingen
* Rechtbank Amsterdam 12 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5777: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, aanbouw, omvang aanvraag, vergunningvrij, strijd met bpl, gelijkheidsbeginsel, welstand
* Rechtbank Den Haag 8 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11878: Awb, Wabo, Wgh: omgevingsvergunning strijdig gebruik, huisvesting arbeidsmigranten, bedrijventerrein, provinciale verordening, definitie woning, geluid, geluidsgevoelig object, Activiteitenbesluit
* Rechtbank Den Haag 21 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11872: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, berging scootmobiel
* Rechtbank Midden-Nederland 3 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2163: Awb, Wabo; handhaving, dakkapel, vergunningvrij, erfgoedverordening, Bor
*Rechtbank Midden-Nederland 25 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2161: Awb, Wabo; handhaving, bijbehorend bouwwerk,  achtererfgebied, vergunningvrij, Bor
* Rechtbank Midden-Nederland 23 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2162: Awb, Wabo, Wro: handhaving, begrip huishouden, huisvesting arbeidsmigranten
* Rechtbank Midden-Nederland 11 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1879: Awb, Wabo; vovo, omgevingsvergunning, kap bomen, bomen effectenanalyse, motivering
* Rechtbank Midden-Nederland 6 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2158: Awb, wabo; omgevingsvergunning, boomgaard, stichting, ontvankelijkheid, onvoldoende onderscheidend
* Rechtbank Midden-Nederland 6 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2157: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, zorgappartementen, stichting, ontvankelijkheid, onvoldoende onderscheidend
* Rechtbank Midden-Nederland 6 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2160: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, dakkapel, dakopbouw met dakterras, beheersverordening, vergroting woning, stedenbouwkundig advies
* Rechtbank Midden-Nederland 31 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1219: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, kinderdagverblijf, ontvankelijkheid  ouders

# = betrokkenheid STAB

= (nog) niet gepubliceerd

 

 

Bijzondere overwegingen

#! Rechtbank Overijssel 29 november 2022, zaaknummers ZWO 20/1639 en ZWO 20/1640 : Awb, Wnb; natuurvergunning, verjagen kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen, Natura 2000-gebied, onlosmakelijke samenhang, verstoringsafstanden, bufferzones, foerageergebied, jachtvorm
1. De rechtbank beoordeelt of de natuurvergunning voor het verjagen van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen met ondersteunend afschot in en rond Overijsselse Natura 2000-gebieden in de winterperiode (de vergunde activiteit) in stand kan blijven. (…)

De rechtbank concludeert dat de natuurvergunning niet in stand kan blijven. De redenen daarvoor zijn dat de vergunde activiteit in de vergunning onvoldoende is beschreven, dat niet kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit zal leiden tot significante gevolgen voor de in de vergunning genoemde Natura 2000-gebieden en dat in de passende beoordeling onvoldoende is gekeken naar de mogelijke cumulatieve effecten van andere projecten. De rechtbank baseert deze conclusie voor een belangrijk deel op het eindverslag van de STAB.

* Rechtbank Limburg 29 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9447 en Rechtbank Limburg 29 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9457: Sr, Erfgoedwet; begrip cultureel erfgoed
3.3.1.2 Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van (onderdelen van) ‘cultureel erfgoed’.

Uit de Memorie van Toelichting bij de Erfgoedwet blijkt (Kamerstukken II, 2014-2015, 34109, nr.3) dat het nieuwe begrip ‘cultureel erfgoed’ aanmerkelijk ruimer is dan het oude begrip. De omvang wordt niet alleen bepaald door de bescherming die de overheid er aan toekent, maar ook door de betekenis die in de samenleving aan wordt toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit bijzondere geval, juist bij (onderdelen van) een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog, sprake van herinneringswaarde en belevingswaarde. Dit blijkt niet alleen uit de belangstelling bij het grote publiek bij voorwerpen over de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, maar te meer ook uit het feit dat er vanuit het dorp Meerlo veel animo was tijdens de opgraving van het vliegwrak en uit de verklaring van medeverdachte [naam 2] dat hij al van jongs af aan verhalen hoorde over het neergestorte vliegtuig. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook, gelet op de memorie van toelichting en het historische belang van het gevonden vliegtuigwrak, in het onderhavige geval sprake van cultureel erfgoed. Voorts overweegt de rechtbank dat in dit geval de Spitfire gezien moet worden als een gezamenlijkheid van goederen, zodat ook de voorwerpen die technisch gezien niet tot het vliegtuig behoren maar daar wel toe behoren, zoals de parachute, de kaart en de dinghy, in dit geval moeten worden gezien als onderdeel van de bewuste Spitfire.

* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3502: Awb, Wabo; omgevingsvergunning, koekoek, beschermd stadsgezicht, niet vergunningvrij, atypische elementen (Rb Noord­Holland nr. 20/3126)
4.1.    Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank ten onrechte van oordeel dat de koekoek vergunningvrij is op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor. De Afdeling overweegt daartoe het volgende.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de koekoek een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Bor. Artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor ziet op bijbehorende bouwwerken die op de grond staan. De koekoek bevindt zich deels onder de grond. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste dat de koekoek op de grond moet staan en is de koekoek dus niet omgevingsvergunningvrij op grond van dit onderdeel.

4.2.    De systematiek van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Bor staat er vervolgens aan in de weg dat de koekoek alsnog vergunningvrij kan zijn op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 21, van bijlage II van het Bor. De Afdeling legt onderdeel 21 zo uit, dat het een restcategorie is voor bouwwerken die niet vallen onder de daarvoor in artikel 2 genoemde bouwwerken. Omdat de koekoek een bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in onderdeel 3, en daarom moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in onderdeel 3, biedt onderdeel 21 geen grond om vervolgens te beoordelen of de koekoek vergunningvrij op grond van dat onderdeel is. Voor deze uitleg is van belang dat de regels over het vergunningvrij bouwen een uitzondering vormen op de hoofdregel dat voor het bouwen zoals hier aan de orde, in beginsel een vergunning is vereist. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3642, onder 10.7 en 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1725, onder 5.1. De Afdeling betrekt daarbij ook de nota van toelichting bij artikel 2, aanhef en onderdeel 21, van bijlage II van het Bor (Stb. 2014, 333, p. 48) waar is vermeld: “Het gaat hier om een restcategorie van heel kleinschalige bouwwerken, die niet zijn aan te merken als bijbehorend bouwwerk […]”.

* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3519: Awb, Wro; bpl, kantoorgebouw, milieueffectrapportage, m.e.r.-beoordelingsplicht, plangrens, behoefte kantoorruimte en woningen, hittestress, windhinder, inrichtingsplan, groenvoorzieningen, dynamische verwijziging, parkeerdruk, toename verkeer, externe veiligheid

11.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de gevolgen voor de hittestress voldoende onderzocht. Anders dan [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen, zijn ook de cumulatieve effecten van de verschillende ontwikkelingen op de hittestress aan de hand van gevoelstemperatuur en het stedelijk hitte-eiland effect op afdoende wijze geanalyseerd in de geactualiseerde cumulatienotitie.

Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar hittestress, omdat er niet is gekeken naar scenario’s met andere windrichtingen dan een oostelijke windrichting, er niet is gekeken naar de effecten ter hoogte van hun balkons en antropogene factoren zoals verkeer niet in het onderzoek zijn betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. In de geactualiseerde cumulatienotitie is toegelicht dat het model uitgaat van een oostelijke windrichting. Oostenwind komt weliswaar relatief weinig voor in Nederland, maar het zijn wel vaak de dagen met de grootste hitte. Door [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] is niet onderbouwd waarom bij de beoordeling van de cumulatieve effecten niet van deze windrichting mocht worden uitgegaan. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de conclusies van het onderzoek naar hittestress niet beperkt zijn tot de situatie op maaiveldniveau, maar zien op het totale plaatje, en dus ook op de balkons van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6]. Het is bijvoorbeeld niet zo dat groenvoorzieningen alleen een verkoelend effect hebben op maaiveldniveau. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat antropogene factoren niet zijn meegenomen in het model, omdat er op dit moment geen parametrisaties – eenvoudig gezegd: formules – bestaan om antropogene warmtebronnen voor Nederland in kaart te brengen. Het is daarom nog niet mogelijk om de antropogene factoren mee te nemen in het onderzoek naar de effecten op de hittestress.

13.2.  De Afdeling overweegt dat het inrichtingsplan dat als bijlage 2 aan de planregels is gevoegd, voorziet in groenvoorzieningen die als doel hebben het waarborgen van een aanvaardbare hittestress en een aanvaardbaar windklimaat. Met de zogenoemde dynamische verwijzing naar een mogelijk vervangend inrichtingsplan van artikel 3.3.5, onder c, van de planregels waarborgt het voorliggende plan echter niet dat deze groenvoorzieningen zullen worden uitgevoerd en in stand worden gehouden. Door het vaststellen van een vervangend inrichtingsplan zouden de groenvoorzieningen immers kunnen worden gewijzigd of verwijderd. Reeds hierom ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 3.3.5, onder c, van de planregels in strijd is met de rechtszekerheid.

# ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3522: Awb, Waterwet; watervergunning, maatwerkvoorschriften, Besluit lozen buiten inrichtingen, verontreinigde grondwater, , ENKA-terrein, Natura 2000-gebied, waterkwaliteit, ontvankelijkheid, nieuwe beroepsgronden 3 weken na onderzoeksopdracht STAB, bevoegdheid minister, lozing van PCP en PER, Kaderrichtlijn Water,  milieueffectrapport, transport via grondwater van dioxines en PCB’s, emulsievorming door PER, oplosbaarheid, grondwateronderzoek (Rb Gelderland nrs. 19/1339 en 19/1342 en 19/1733)
7.1.    De minister hoefde bij het vaststellen van maatwerkvoorschriften niet in te gaan op de lozing van PCP en PER, omdat hij niet bevoegd is een besluit te nemen over de lozing van deze stoffen. Dat betekent dat de minister ook niet hoefde te beoordelen of aanleiding bestaat PCP uit het te lozen water te zuiveren. Milieuwerkgroepen en Mooi Wageningen hebben aangevoerd dat het relevante nationale recht, in dit geval het Blbi, buiten toepassing moet worden gelaten, maar dit betoog slaagt niet. In dit geval hoeft het Blbi niet buiten toepassing te worden gelaten. Er bestaat namelijk geen aanleiding voor het oordeel dat de hier aan de orde zijnde lozing van PCP en PER die is toegestaan op grond van het Blbi, in dit geval zal leiden tot overschrijding van de Europese milieukwaliteitsnormen voor deze stoffen. Daarom komt de Afdeling niet toe aan de vraag of met de in het Blbi voor PCP en PER opgenomen normen in alle andere gevallen, dus onder andere omstandigheden, wordt voldaan aan de betreffende Europese milieukwaliteitsnormen.

Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat er een risico is dat het geloosde water de stadsgracht van Wageningen zal instromen.

7.2.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat geen milieueffectrapport hoefde te worden gemaakt. Het college hoefde daarvoor niet eerst nader onderzoek naar de aanwezigheid van dioxines en PCB’s in de sulfaatpluim te laten verrichten. Het college heeft namelijk aannemelijk gemaakt dat dioxines en PCB’s afkomstig van het ENKA-terrein in dit geval zo immobiel, onbeweeglijk, zijn dat kan worden verwacht dat deze stoffen niet in het te lozen grondwater terechtkomen. Milieuwerkgroepen heeft geen gerede twijfel weten te zaaien over deze verwachting.

* ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3516: Awb, Wm; handhaving, nachtwinkel, lachgas, Activiteitenbesluit, bevoegdheid

3.1.    De Afdeling ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het college bevoegd was om handhavend op te treden vanwege een vermeende overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wm. Hierover wordt het volgende overwogen.

3.2.    Uit artikel 18.2b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm volgt dat de minister van Infrastructuur en Milieu tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.2 van de Wm. De minister is daarmee het bevoegd gezag bij een overtreding op grond van artikel 9.2.1.2 van de Wm. Nu het college in zoverre niet het bevoegd gezag is, kon het aan de last niet mede een (vermeende) overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wm ten grondslag leggen. Het besluit van 22 december 2020 komt in zoverre reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de vermeende overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wm behoeft daarom geen bespreking meer.

  1. De andere grondslag van de last onder dwangsom is artikel 2.1, eerste lid en tweede lid, onder e, van het Activiteitenbesluit. [appellant] betoogt dat het besluit in zoverre het deze grondslag betreft onvoldoende is gemotiveerd.

4.1.    De last onder dwangsom, zoals gehandhaafd in het besluit op bezwaar, ziet niet op de wijze van vullen van de lachgasflessen in de inrichtingen. Daarom kan het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van het college, dat het op een onveilige methode vullen van de lachgasflessen binnen de inrichtingen broeikasuitstoot veroorzaakt, in deze procedure geen rol spelen.

Het college heeft zijn besluit van 22 december 2020 wat betreft deze grondslag gemotiveerd door te stellen dat lachgas een krachtig broeikasgas is en als zodanig schadelijk is voor het milieu en dat de milieuschade wordt veroorzaakt door de inhalatie van het lachgas door de kopers daarvan buiten de inrichtingen van [appellant].

Het inhaleren van het lachgas vindt echter plaats buiten de inrichtingen. Eventuele gevolgen voor het milieu van deze wijze van gebruik van het lachgas door kopers kunnen niet worden beschouwd als gevolgen voor het milieu veroorzaakt door het in werking zijn van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit kan daarom wat dit betreft geen deugdelijke grondslag van de last onder dwangsom opleveren.

* College van Beroep voor het bedrijfsleven 29 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:774: Awb, Msw; fosfaatrechtenstelsel, individuele en buitensporige last, evenredigheidsbeginsel
6.1.3 Bij de beoordeling of de last buitensporig is, staat verder voorop dat de beslissingen van melkveehouders om te investeren in productiemiddelen als stallen, grond, melkvee en machines, om deze te verhuren of te verkopen, of om bestaande stalruimte (nog) niet te benutten, moeten worden gezien als ondernemersbeslissingen waaraan risico’s inherent zijn. Het College hanteert als uitgangspunt dat de individuele melkveehouder zelf de gevolgen van die risico’s draagt en dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. Dit uitgangspunt wordt alleen bij uitzondering verlaten. Daarvoor moet dan wel de ondernemersbeslissing in de gegeven omstandigheden – wat betreft het tijdstip waarop de beslissing is genomen, de omstandigheden waaronder de beslissing is genomen, de mate waarin en de reden waarom is geïnvesteerd – navolgbaar zijn, mede bezien in het licht van de afschaffing van het melkquotum en de maatregelen die in verband met die afschaffing te verwachten waren en waarover het College in zijn uitspraak van 23 juli 2019 (hiervoor aangehaald, onder 6.7.5.4) heeft geoordeeld. Bovendien moeten er goede redenen zijn om aan te nemen dat geen evenwicht bestaat tussen de belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn) en de belangen van de melkveehouder (zie de uitspraak van het College van 25 februari 2020, hiervoor aangehaald, onder 6.9).
6.1.10 Wat betreft het beroep op het evenredigheidsbeginsel, acht het College het weliswaar aannemelijk dat het fosfaatrechtenstelsel fors ingrijpt op de duurzame bedrijfsvoering van appellante, maar stelt het College tevens vast dat artikel 23 van de Msw, waar het stelsel uit voort vloeit, wetgeving in formele zin behelst. Toetsing van een dergelijke bepaling aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht stuit af op het grondwettelijk toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet. De rechter kan een dergelijke bepaling slechts toetsen aan een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht zoals bedoeld in artikel 93 en 94 van de Grondwet. Die toetsing is in dit geval verricht aan artikel 1 EP. Die toetsing komt inhoudelijk overeen met een toets aan het evenredigheidsbeginsel (uitspraak van 13 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:725). Dit is slechts anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van artikel 23 van de Msw zo zeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zie onder meer het arrest van het Hoge Raad van 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729). Bij de totstandkoming van het fosfaatrechtenstelsel is in de afwegingen betrokken dat invoering van het stelsel (grote) gevolgen kan hebben voor uitbreidende melkveebedrijven. Er kan dan ook niet worden gesproken van niet in deze bepaling verdisconteerde bijzondere omstandigheden. Het College kan artikel 23 van de Msw dan ook niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.

* Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4412: Awb, Wnb; handhaving, biomassa-installaties, PAS, geen vergunning, zicht op legalisatie, evenredigheid

9.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de bestreden besluiten onvoldoende onderbouwd dat de ecologische effecten van de depositietoename vanuit de biomassa-installaties van [x] en [Y] gering zijn. In de bestreden besluiten is de feitelijke situatie bij de betreffende biomassa-installaties niet goed in beeld gebracht. Hierdoor is niet inzichtelijk gemaakt wat of hoe groot in dit geval de inbreuk is op de belangen die zijn betrokken bij de bescherming van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Zo is onduidelijk wat de huidige situatie van de te beschermen natuurwaarden is, in hoeverre de instandhoudingsdoelen voor die natuurwaarden worden gehaald en welke gevolgen de overtreding waarover het in deze zaken gaat, heeft voor die natuurwaarden. Wat wel vast staat, is dat de Natura 2000-gebieden waarop de grootste depositie plaatsvindt, al stikstof-overbelast zijn.

9.4. De rechtbank overweegt verder dat de door het college genoemde omstandigheden algemeen van aard zijn en niet zien op de concrete situatie van [x] en [Y] Zo heeft het college niet onderbouwd wat de (financiële) gevolgen van handhavend optreden zijn voor de beide bedrijven. Dat [x] en [Y] mochten vertrouwen op het PAS-systeem laat onverlet dat er inmiddels ruim 3 jaar zijn verstreken sinds de PAS-uitspraak van de Afdeling en in het bestreden besluit niet gemotiveerd is of de bedrijven, in afwachting van nadere uitwerking van het legalisatieprogramma, zelf maatregelen hadden kunnen treffen om te voldoen aan artikel 2.7 van de Wnb. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat voor het alsnog toestemming verlenen voor voorheen meldingsvrije activiteiten, depositieruimte nodig is en tot op heden niet concreet bekend is hoe die depositieruimte gerealiseerd wordt.

Het college kan slechts afzien van handhaving als dit onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen en doelen in een concrete situatie.

De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd dat handhavend optreden zo onevenredig is dat hij van handhaving tegen de biomassa-installaties van [x] en [Y] moest afzien. Deze beroepsgrond slaagt

* Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 23 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:128: Lar, Bwv; landsverordening, toepassing bestuurlijke lus, bouwvergunning, flat, buiten toepassing laten verkavelingsplan, rechtszekerheids-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel, uitleg verhouding Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao en verkavelingsplan, belangenafweging, maximale bouwhoogte (Gerecht Curaçao nr. CUR201904016)

10.1. Vóór de totstandkoming van de EROC werden verkavelingsplannen vastgesteld op grond van paragraaf 10 van de Bwv (zie ook de uitspraak van het Hof van 23 december 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:239). Deze plannen werden opgesteld naar aanleiding van een voornemen van een grondeigenaar tot het oprichten of uitbreiden van woningcomplexen. Zij bevatten niet alleen voorschriften over de aan te leggen wegen zoals bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Bwv, maar ook bebouwingsvoorschriften. Deze verkavelingsplannen werden, samen met de voorschriften over de wegen en de bebouwing, goedgekeurd door het Bestuurscollege. Met de invoering van de Landsverordening grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning (hierna: Lvgro) op 15 februari 1982 en de EROC op 3 oktober 1983 is de figuur van het ontwikkelingsplan ontstaan. Het stellen van bebouwingsvoorschriften in een verkavelingsplan is daarmee overbodig geworden. (Paragraaf 10 van de Bwv is dan ook door middel van artikel 42, onder k, van de EROC ingetrokken. Toch was het Bestuurscollege op grond van hoofdstuk XIV van de EROC bevoegd om nog gedurende vijf jaar verkavelingsplannen goed te keuren. Uit de memorie van toelichting bij de EROC volgt dat deze bevoegdheid was opgenomen ter overbrugging van de periode totdat de eerste ontwikkelingsplannen door de Eilandsraad van het toenmalige eilandgebied Curaçao zouden worden voorbereid. Deze overbruggingsperiode was nodig omdat zonder paragraaf 10 van de Bwv geen wettelijke mogelijkheid bestond om in een verkavelingsplan, zoals toen gebruikelijk was, afspraken te maken over de bebouwing van een kavel, aldus de memorie van toelichting.

10.2. Gelet hierop volgt het Hof de minister in het standpunt dat er een onderscheid kán worden gemaakt tussen verkavelingsplannen die op grond van paragraaf 10 van de Bwv tot stand zijn gekomen en die op grond van hoofdstuk XIV van de EROC tot stand zijn gekomen. Dat onderscheid leidt er echter niet toe dat alleen laatstbedoelde verkavelingsplannen als een goedgekeurd verkavelingsplan in de zin van artikel 22, achtste lid, van de Bwv kunnen worden aangemerkt. Ten eerste geeft de tekst van dat artikel daar geen enkel aanknopingspunt voor omdat daarin geen onderscheid is gemaakt tussen een verkavelingsplan dat op basis van de Bwv of de EROC tot stand is gekomen. Artikel 22, achtste lid, gaat slechts uit van een goedgekeurd verkavelingsplan en voor beide typen verkavelingsplannen geldt dat die door het Bestuurscollege moeten worden goedgekeurd. De hiervoor genoemde memorie van toelichting geeft ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat met een goedgekeurd verkavelingsplan uitsluitend een verkavelingsplan is bedoeld dat op grond van de EROC tot stand is gekomen en is goedgekeurd. Dat het om beide typen verkavelingsplannen gaat, strookt ook met het EOP waarin voor wat het overgangsecht betreft ook is uitgegaan van beide typen verkavelingsplannen. Daarnaast acht het Hof het gelet op de rechtszekerheid onwenselijk om artikel 22, achtste lid, van de Bwv zo uit te leggen dat slechts hoeft te worden getoetst aan verkavelingsplannen die op grond van de EROC tot stand zijn gekomen. Niet gebleken is dat er in de praktijk een onderscheid is gemaakt tussen beide typen plannen. Zo werden beide typen plannen als toetsingskader voor bouwaanvragen gebruikt. Dat de minister onlangs is gaan twijfelen over de rechtsgeldigheid van de verkavelingsplannen die op basis van de Bwv tot stand zijn gekomen, is onvoldoende om nu te oordelen dat met een goedgekeurd verkavelingsplan slechts plannen zijn bedoeld die op grond van de EROC tot stand zijn gekomen. Voor de vraag of een bouwaanvraag aan een verkavelingsplan moet worden getoetst is dus slechts van belang of er voor de bij de bouwaanvraag betrokken gronden een door het Bestuurscollege goedgekeurd verkavelingsplan is. Of dat goedgekeurde verkavelingsplan op grond van de Bwv of de EROC tot stand is gekomen, doet niet ter zake.

11.1. Bij een conflict tussen voorschriften moet worden beoordeeld welk voorschrift voor moet gaan en dus welk voorschrift buiten toepassing moet blijven. De Bwv bevat daarover geen bepaling, maar het EOP wel. Artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP bepaalt dat de voorschriften van een verkavelingsplan buiten toepassing moeten blijven indien deze niet overeenstemmen met globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften. Gelet hierop moet het voorschrift in het verkavelingsplan Toni Kunchi dat bepaalt dat slechts de bouw van één woning is toegestaan in dit geval buiten toepassing blijven. Het Hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat daarvoor eerst een belangenafweging moet worden gemaakt of een formele procedure moet worden doorlopen. De tekst van artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP geeft daar geen enkele aanleiding toe. Ook is er geen grond voor het oordeel dat, ondanks de overgangsregeling in artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP, meer gewicht moet worden toegekend aan de voorschriften van het verkavelingsplan Toni Kunchi dan aan de voorschriften van het ontwikkelingsplan. Daartoe is, naast de redenen die het Gerecht in de aangevallen uitspraak heeft gegeven, het volgende van belang.

11.2. Een ontwikkelingsplan, en uitdrukkelijk dus niet een verkavelingsplan, is het in de Lvgro en de EROC wettelijk aangewezen instrument om de op langere termijn na te streven ontwikkeling van een bepaald gebied aan te geven. Het EOP is een dergelijk ontwikkelingsplan en geeft daarmee, anders dan het verkavelingsplan Toni Kunchi, de meest recente inzichten weer over de gewenste ontwikkelingen in een bepaald gebied, in dit geval Toni Kunchi. Daarnaast is van belang dat het EOP tot stand is gekomen volgens een in de Lvgro en de EROC voorgeschreven procedure waardoor de totstandkoming van een ontwikkelingsplan met de nodige procedurele waarborgen, zoals inspraak, is omkleed. Ook is het EOP vastgesteld door de Eilandsraad, het orgaan van gekozen volksvertegenwoordigers binnen het toenmalige eilandgebied Curaçao. Dat kan niet worden gezegd van het verkavelingsplan Toni Kunchi dat door het Bestuurscollege is opgesteld en goedgekeurd in samenspraak met de desbetreffende grondeigenaar. Dat [appellant] verwachtte dat het verkavelingsplan Toni Kunchi het bestaande ruimtelijke kader weergaf en dat alle bouwaanvragen daaraan zouden worden getoetst, kan er niet toe leiden dat het EOP, het wettelijke instrument voor ruimtelijke ordening dat democratisch tot stand is gekomen, niet als zodanig mag worden toegepast. Dat het EOP het wettelijke instrument voor ruimtelijke ordening is, leidt er juist toe dat aan het EOP een groter gewicht moet worden toegekend dan aan een verkavelingsplan. De Eilandsraad heeft dat ook als zodanig tot uitdrukking gebracht in het overgangsrecht dat in artikel 20, vijfde lid, van het EOP is opgenomen.

11.3. Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht op goede gronden overwogen dat het bebouwingsvoorschrift uit het verkavelingsplan Toni Kunchi buiten toepassing moet blijven en dat de minister de bouwaanvraag in dit geval alleen aan het EOP moet toetsen. Het betoog slaagt niet.

* Rechtbank Oost-Brabant 24 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5151: Awb, Wnb: verzoek gedeeltelijke intrekking natuurvergunning, nog niet gerealiseerde stal, Natura 2000-gebied, passende en landelijke maatregelen, uitkoop piekbelasters, effectiviteit provinciale maatregelenpakket, geen ruimte belangenafweging, evenredigheid
7.2 Het college heeft in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven dat het onevenredig zou zijn om de onherroepelijke natuurvergunning voor stal 3 in te trekken en kiest daarom voor de inzet van andere passende maatregelen.

7.4 Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb het college geen ruimte om andere belangen te betrekken bij het gebruik van de intrekkingsbevoegdheid. Als het college dit heeft bedoeld, dan is dit in strijd met artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb.

7.5 Het college kan wel kiezen voor andere passende maatregelen om vergunninghoudster te ontzien. De rechtbank maakt uit het bestreden besluit en het verweerschrift op dat dit de bedoeling lijkt te zijn geweest van het college. Het college verwijst naar (en kiest kennelijk voor) het landelijke maatregelenpakket en het provinciale maatregelenpakket. Het college heeft inderdaad beoordelingsruimte bij de keuze voor passende maatregelen en moet het gebruik van deze beoordelingsruimte motiveren. Het college kan dat naar het oordeel van de rechtbank doen door uit te leggen welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn.
8.3 De rechtbank is van oordeel dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat het tempo van het landelijke maatregelenpakket en de huidige resultaatsverplichtingen in het huidige artikel 1.12a van de Wnb voldoende zijn om verdere verslechteringen en verstoringen met significante effecten op Natura 2000-gebied Kempenland West tijdig te beperken en te voorkomen. Alleen daarom al is onvoldoende inzichtelijk of deze maatregelen zullen leiden tot de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn.

8.4 Het college heeft verder verwezen naar de monitoringsverplichting in artikel 1.12f van de Wnb en artikel 2.2 van het Besluit natuurbescherming en de mogelijkheid om het programma stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds te wijzigen. Deze monitoring leidt echter niet tot bijstelling van de resultaatsverplichtingen in artikel 1.12a van de Wnb. De monitoring zou wel kunnen leiden tot bijstelling van het programma en de daarin opgenomen tussentijdse doelstellingen op grond van artikel 1.12g, tweede lid, van de Wnb. Dat zijn overigens inspanningsverplichtingen. Het college heeft niet gesteld, noch is de rechtbank op een andere wijze gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit of op dit moment monitoring plaatsvindt, laat staan wat de resultaten van deze monitoring zijn. Bovendien was er ten tijde van het bestreden besluit of op dit moment niet eens een definitief programma stikstofreductie en natuurverbetering vastgesteld want ook dat programma laat op zich wachten. Deze verwijzing kan het college daarom niet baten en leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9.10 De rechtbank concludeert dat het college met de verwijzing naar het landelijke maatregelenpakket ten behoeve van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering niet aannemelijk of inzichtelijk heeft gemaakt dat door de uitvoering hiervan zodanig positieve effecten voor het Natura 2000-gebied Kempenland West optreden dat het college kan afzien van gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van vergunninghoudster.

# = betrokkenheid STAB

= (nog) niet gepubliceerd