In beginsel wordt geen rekening gehouden met tijdelijk genoten voordeel bij vaststellen planschade.

Casus

[Appellanten] hebben verzocht om een tegemoetkoming in planschade omdat volgens hen de waarde van de percelen is gedaald door de inwerkingtreding op 5 september 2013 van het bestemmingsplan ‘Bezemronde 1, Buitengebied Ede’. Met dit plan is de recreatiebestemming komen te vervallen en is zandwinning en verondieping niet langer toegestaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusie van het college dat niet het gebruik voor zandwinning, maar het gebruik als cultuurgrond de hoogste waarde van de percelen van [appellant sub 1] en anderen vertegenwoordigt, gebrekkig is en dat het college ten onrechte stelt dat de exploitatie van de percelen voor zandwinning onder het oude bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten moet worden geacht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Vervolgens heeft zij bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven, omdat [appellant sub 1] en anderen al eigenaar waren van de percelen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ede-West’, waarin zandwinning mogelijk is gemaakt, zodat sprake is van het wegvallen van een tijdelijk genoten voordeel, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in planschade.

Volgens [appellant sub 1] en anderen is in de jurisprudentie het oordeel dat de schade redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager moet blijven omdat sprake is van een tijdelijk voordeel, alleen bedoeld om een mogelijkheid te creëren om onbedoeld ontstane planologische situaties te herstellen. Daarvan is volgens [appellant sub 1] en anderen in hun geval geen sprake.

Rechtsvraag

Moet bij vaststelling van de planschade rekening gehouden worden met het tijdelijk genoten voordeel?

Uitspraak

Niet in geschil is dat de percelen ten tijde van de eigendomsverkrijgingen door appellanten niet mochten worden gebruikt voor zandwinning, verondieping en recreatie. Het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ede-West’, op grond waarvan dat gebruik wel was toegestaan, trad pas in werking na de eigendomsverkrijgingen door appellanten. Met de inwerkingtreding van het nieuwe, beweerdelijk schade veroorzakende plan zijn de met dat plan genoemde gebruiksmogelijkheden weer komen te vervallen. Het door appellanten en anderen gestelde nadeel bestaat daarmee uit het vervallen van het met het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ede-West’ ontstane planologisch voordeel.
Mede gelet op de inhoud van de overwegingen van de rechtbank en het debat daarover tussen partijen, ziet de Afdeling aanleiding haar rechtspraak op dit punt te verduidelijken. Bij het bepalen van de tegemoetkoming in planschade wordt in beginsel geen rekening gehouden met een voor de aanvrager, in vergelijking met het ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaak geldende planologische regime, voordelige, na de datum van verwerving daarvan door de aanvrager in werking getreden, wijziging van het planologisch regime, die ongedaan wordt gemaakt door het beweerdelijk schade veroorzakende besluit.
De Afdeling is van oordeel dat het college zich daarom op het standpunt heeft mogen stellen dat de door [appellant sub 1] en anderen gestelde schade niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 16-11-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:3295
Odile Scholte