In dit geval is – in het kader van het invorderingsbesluit – sprake van een uitzonderlijke situatie, omdat ten tijde van het dwangsombesluit geen sprake was van een overtreding. Bespreking gronden tegen last onder dwangsom; college had behoren af te zien van invordering

Casus

Eiser is eigenaar van een perceel, waarop een horecapand staat. Aan eiser is een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan voor de bouw van een prieel ten behoeve van de horecafunctie. Er was sprake van strijd met het bestemmingsplan, omdat het gebruik van het prieel ten behoeve van horeca niet paste binnen het bestemmingsplan. Nadien is een bestemmingsplan vastgesteld en in werking getreden, ingevolge waarvan het gebruik van (onder meer) het prieel ten behoeve van het horecabedrijf is toegestaan.

Het prieel is gebouwd in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. Naar aanleiding hiervan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard (het college) een last onder dwangsom opgelegd. Bij beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar, gericht tegen de last onder dwangsom, ongegrond verklaard. Het dwangsombesluit is hiermee onherroepelijk geworden.
Het college heeft geconstateerd dat de overtreding niet opgeheven is en is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. De bezwaren van eiser tegen de invorderingsbeschikking heeft het college bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiser voert bij de rechtbank aan dat last onder dwangsom evident onjuist is, zodat invordering niet kan worden opgelegd.

Rechtsvraag

Moet worden aangenomen dat evident is dat er geen sprake is van een overtreding, zodat eiser (nog) beroepsgronden kan aanvoeren tegen de last onder dwangsom?

Uitspraak

Zoals de Afdeling in de uitspraak van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:466) heeft overwogen, kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. Een uitzonderlijk geval doet zich in deze zaak voor, omdat de rechtbank concludeert dat ten tijde van het dwangsombesluit geen sprake was van een overtreding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Op het moment van het nemen van het dwangsombesluit was het nieuwe bestemmingsplan ‘Dommelen’ van kracht. Het bestemmingsplan staat het gebruik van het prieel ten behoeve van de horecafunctie toe. Uit de tekst van het bestemmingsplan blijkt niet dat alleen het prieel zoals dat daarvoor was vergund, is toegelaten. Daarom staat de tekst van het bestemmingsplan het gebruik van een groter prieel niet in de weg. Het prieel is aan te merken als een ‘bijbehorend bouwwerk’ als bedoeld in artikel 1 van het bestemmingplan. Het prieel ligt op een zijperceel (als gedefinieerd in het bestemmingsplan) en is gebouwd op de zijdelingse perceelsgrens. De regels over het maximum bebouwingspercentage van het zij- en achterperceel ten aanzien van bijbehorende bouwwerken zijn niet van toepassing, omdat deze regels ingevolge het bestemmingsplan alleen gelden bij grondgebonden woningen. Hiervan is in deze situatie geen sprake. Het prieel is volgens de rechtbank aan te merken als bijbehorend bouwwerk zoals dat gedefinieerd is in artikel 1 van het bestemmingsplan. Hierbij merkt de rechtbank het horecapand zelf als hoofdgebouw aan. Volgens de rechtbank is het prieel hiermee functioneel verbonden. Om functioneel verbonden te zijn hoeft het perceel waarop het bijbehorende bouwwerk wordt gerealiseerd niet dezelfde bestemming te hebben als het perceel waarop het hoofdgebouw staat. Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld ABRvS 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3617.

De rechtbank concludeert dat het bouwen en het gebruik van het prieel in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daarna moet worden beoordeeld of voor het oprichten van het prieel een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ benodigd was. Is voor het bouwen van het prieel geen omgevingsvergunning benodigd, dan levert het bouwen en in stand houden van het prieel geen overtreding op en is er ook geen grondslag om handhavend op te treden. Hierbij kijkt de rechtbank eerst naar artikel 3, eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit artikel bepaalt dat geen omgevingsvergunning aspect ‘bouwen’ is vereist voor een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 meter en op een afstand van meer dan 1 meter vanaf openbaar toegankelijk gebied. Het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan deze eisen. Ook aan de overige eisen van artikel 3, eerste lid van bijlage II van het Bor wordt voldaan. Dit betekent dat voor het bouwen van het prieel geen omgevingsvergunning is vereist.

Gelet hierop is volgens de rechtbank evident dat er geen sprake is van een overtreding. Dat is een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van invordering had behoren af te zien.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Oost-Brabant
Datum Uitspraak : 23-12-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBOBR:2022:5675
Ruud Veenhof