Weekoverzicht uitspraken omgevingsrecht
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2218: Awb, Wro; bpl, woningen met commerciële ruimten en school, woon- en leefklimaat, m.e.r.-beoordeling, windklimaat, evenredigheid
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2202: Awb, Wm, Gmw; handhaving, spoedeisende bestuursdwang, aanbieden afvalstoffen afvalstoffenverordening, overtreder
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2122: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor verplanten bomen, bomenstructuurvisie, monumentale boom, boomspecialist, Aarhus, aanwasboringen, leeftijdsbepaling, flora- en faunatoets
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2221: Awb, Wbb; handhaving, dwangsom, toepassing thermisch gereinigde grond in zeedijken, Bbk en NvT, wetenschap Staat over kans op bodemverontreiniging, bevoegdheid
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2215: Awb; invordering dwangsommen, milieuvergunning, overtredingen, opslag gevaarlijke stoffen, CPR/PGS (Rb Midden-Nederland 21/3848)
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2203: Awb; schadevergoeding, mijnbouwactiviteiten, bevoegdheid instituut, Twg, nulmeting, bewijsvermoeden, vermogensschade, zelf in de zaak voorzien (Rb Noord-Nederland 21/2216)
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2217: Awb, Wro; bpl, transformatorstation, hotel-restaurant, financiële gevolgen, gezondheid gasten medewerkers, elektromagnetische velden/contour, relativiteit, VNG-brochure, geluid(zone), piekgeluiden/cumulatie/Rmv, brandgevaar
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2214: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, dwangsom, invordering, permanente bewoning recreatiewoning, strijd met bpl, geen vergunning (Rb Midden-Nederland 20/3840)
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2204: Awb, Wro; bpl, wooneenheden, parkeerbehoefte, actualisatie parkeernormen/deelmobiliteitscorrectie, motivering, einduitspraak na eerdere tussenuitspraak
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2208: Awb, Wro; bpl, hoogbouw/bouwlagen, bomen, einduitspraak na eerder tussenuitspraak
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2200: Awb, Wro; bpl, hotelfunctie/horeca, kwetsbaar gebouw, externe veiligheid, verladingeneinduitspraak na eerdere tussenuitspraak
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2216: Awb, Wro; bpl, recreatiepark, einduitspraak na eerdere tussenuitspraak
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2213: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken bpl, moskee met cultureel centrum en parkeerplaatsen, andere activiteiten in gebouw/ dubbelgebruik, rip, parkeernorm, onbenutte parkeerplaatsen (Rb Oost-Brabant 20/71)
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2207: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor kappen en verplaatsen, APV, procesbelang, ontvankelijkheid (Rb Rotterdam 21/683 en 21/1494)
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2219: Awb, Wro; bpl, actualisatie buitengebied, paardenhouderij, aanvaardbaar woon- en leefklimaat/bijgebouwen, geur, maatwerkvoorschrift, bouwvlakvergroting, zelf in de zaak voorzien
* ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2201: Awb, Wabo; handhaving, onderhoud en renovatie pand, asbestverwijdering zonder vergunning, deskundigheid gemeente-inspecteurs brandveiligheid (Rb Den Haag 18/2070)
* College van Beroep voor het bedrijfsleven 6 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:285: Awb, Wet dieren; vovo, handhaving, onvoldoende voorzorgsmaatregelen om aanvallen van wolf op schapen te voorkomen, Bhd
* ABRvS 6 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2175: Awb, Wro; vovo, bpl, buitengebied, recreatiewoningen, provinciale verordening, kinderdagverblijf, paddenstoelenkweek, natuur
* ABRvS 6 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2147: Awb, Kew; vovo, vervoersvergunning, splijtstoffen, toestemming Frankrijk, overeenkomsten
* Rechtbank Midden-Nederland 5 juni 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2602: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken bpl, uitvaartcentrum en garage, bevoegdheid, goede ruimtelijke ordening
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3809: Awb, Wabo; vovo, verzoek om handhaving, huisvesting arbeidsmigranten, strijd met bpl, geen andere planologische uitstraling dan studenten
* Rechtbank Overijssel 2 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2020 en Rechtbank Overijssel 2 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2021: Awb; handhavingsverzoeken, bedrijfsactiviteiten, niet tijdig beslissen, omvangrijke verzoeken, verlenging beslistermijn niet onredelijk
* ABRvS 2 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2139: Awb, Wro, vovo, bpl, appartementengebouwen, bodemverontreiniging/relativiteit, bouwhoogte, parkeren/CROW
* Rechtbank Overijssel 1 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1986: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen, afwijken bpl en milieu, premixenfabriek, productiecapaciteit/IPPC/BREF, bouwhoogte, bedrijventerrein, verkeer/relativiteit, leidraad/beleidsregel, uitzicht, milieucategorie, geur/geluidzone
* ABRvS 1 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2123: Awb, Wro; vovo, bpl, woningen, milieubelasting bedrijf, Activiteitenbesluit/maatwerkvoorschriften, geluid, akoestisch onderzoek
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3855: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, dwangsom, illegale bebouwing op volkstuinen, belanghebbende, zicht op legalisatie, evenredigheid
* Rechtbank Noord-Nederland 31 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2234: Awb, Wabo; vovo en kortsluiten, handhaving, ophoging perceel in afwijking vergunningvoorschriften, bevoegdheid
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3758: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, dwangsom/invordering, gebruik van pand in strijd met bpl, kamerverhuur, bevoegdheid, één huishouden, bewijslast
* ABRvS 30 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2047: Awb, Wro; verzoek om opheffing vovo, bpl, woningen, ladder, landgoedbiotoop, cultuurhistorische aspecten, bouwhoogte, peil
* Rechtbank Gelderland 30 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3098: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen, aanpassing beschermd rijksmonument en afwijken bpl, tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten, belanghebbenden, beleidsnotitie, vvgb, natuur, referentiesituatie, tussenuitspraak
# Rechtbank Noord-Nederland 26 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2201: Awb, Wnb; vergunning, garnalenvisserij in Natura 2000-gebieden, intrekking, procesbelang, referentiesituatie, VIBEG-akkoord, visserijdruk, passende beoordeling, bijvangst, verstoring vogels, bodemberoering, bestaand project, stikstof, motivering
* Rechtbank Noord-Nederland 25 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2244: Awb, TwG, BW; mijnbouwschade, weerlegging bewijsvermoeden, eerder behandelde schades
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3736: Awb, Wm; ontheffing, met schepnet vangen van aas- en brakwatersteurgarnalen in Zeeuwse sloten en kanalen, omgevingsverordening, verbindendheid
* Rechtbank Oost-Brabant 25 mei 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2436: Awb, Wm, Wabo, Gmw; vovo, handhaving, dwangsommen, niet voldoen aan Beh/geen vergunning, varkenshouderij, evenredigheid last, ontbreken onderzoek om strijd met Beh op te heffen
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3738: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, kerstboomkwekerij, relatie bpl, vergunning
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3706: Awb, Wabo, Wvw 1994; omgevingsvergunning voor kappen bomen en herbeplanting/ verkeersbesluit, politieadvies
# Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 23 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1634: BW; onrechtmatig handelen, wateroverlast , reconstructie weg met fietspad, deskundigenbericht, contra-expertise, hydrologische modellering, NEN-norm, eindarrest na eerder tussenarrest
* Rechtbank Den Haag 19 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7210: Awb, Wabo, Mbw; omgevingsvergunning bouwen, afwijken bpl en milieu// instemmingsbesluit winningsplan , boorgaten en in gebruik nemen gasproductieputten, Wnb/aanhaken, bodemdaling, winningssnelheid, bevingen, vvgb, stikstof, benzeenemissie
* Rechtbank Overijssel 17 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1787: Awb; vovo en kortsluiten, invordering dwangsom, niet verwijderd chalet, strijd met bpl, herziening, geen nieuw relevant feit of veranderde omstandigheid
* Rechtbank Midden-Nederland 10 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2125: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijken bpl, bijgebouw, weigering vvgb, belangenafweging
* Rechtbank Midden-Nederland 10 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2148: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, dwangsom, verwijderen aanbouw recreatiewoning, geen vergunning, strijd met bpl, geen zicht op legalisatie, evenredigheid
* Rechtbank Rotterdam 9 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4469: Awb, Gmw; opleggen vergunningplicht, bedrijfsunits, APV, leefbaarheid omgeving, DIenstenrichtlijn
* Rechtbank Midden-Nederland 9 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2150: Awb, Wabo; handhaving, gebruik maken van ligplaats passantenhaven, strijd met bpl, persoonlijke belangen overtreder, concrete datum
* Rechtbank Midden-Nederland 18 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2268: Awb, Wabo, Gmw; handhaving, dwangsom, illegaal aanleggen, kunstgrasveld, bevoegdheid, terecht aangemerkt als oppervlakteverharding, zicht op legalisatie, evenredigheid
* Rechtbank Midden-Nederland 5 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2146: Awb, Waterwet; handhaving, grondwateronttrekking, geen vergunningplicht, zorgplicht, causaal verband onttrekking en schade
# = betrokkenheid STAB
! = (nog) niet gepubliceerd
Bijzondere overwegingen
* ABRvS 6 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2147: Awb, Kew; vovo, vervoersvergunning, splijtstoffen, toestemming Frankrijk, overeenkomsten
4. Nederland en Frankrijk hebben overeenkomsten gesloten over de verwerking in Frankrijk van Nederlandse bestraalde splijtstofelementen. ANVS heeft aan de overeenkomst van 20 april 2012 (Trb. 2012, 93) getoetst. Die overeenkomst maakt het, in navolging van eerdere overeenkomsten uit 1979 en 2009, mogelijk dat gebruikte splijtstoffen van de reactor in Borssele Frankrijk worden binnengebracht en binnen een tijdsbestek van zes jaar bij de fabriek in La Hague worden verwerkt. Het radioactief afval afkomstig van deze verwerking wordt naar Nederland teruggezonden. Ook daarvoor is in de overeenkomst een termijn opgenomen.
- De voorzieningenrechter ziet niet in dat ANVS met de verlening van de overbrengingsvergunning heeft gehandeld in strijd met de overeenkomst uit 2012. Dat in die overeenkomst wordt verwezen naar Franse wetgeving, die de opslag van radioactief afval afkomstig van de verwerking van uit het buitenland afkomstige gebruikte splijtstoffen verbiedt, betekent niet dat in Nederland inhoudelijk aan die wetgeving moet worden getoetst. Laka heeft verder niet betoogd dat de overbrengingsvergunning strijdig is met het bepaalde in of krachtens de Kernenergiewet of het Unierecht.
ANVS mag in beginsel afgaan op de toestemming van ASN. Die autoriteit toetst of is voldaan aan de Franse wetgeving. De door ASN gegeven toestemming ziet op het overbrengen van bestraalde splijtstoffen, niet op het overbrengen van nucleair afval. De voorzieningenrechter ziet in het licht van die toestemming geen aanleiding voor de veronderstelling dat die splijtstoffen in Frankrijk niet zullen worden verwerkt of dat het na opwerking teruggewonnen uranium niet opnieuw als brandstof zal worden gebruikt en daarom als afval in Frankrijk zal achterblijven. Evenmin ziet hij in het licht van de overeenkomst aanleiding voor de veronderstelling dat het bij verwerking ontstane radioactieve afval niet voor opslag naar Nederland zal terugkeren. Nederland zal de ontvangst daarvan niet kunnen weigeren.
5.1. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hangende de te nemen beslissing in bezwaar een voorlopige voorziening inzake de overbrengingsvergunning te treffen. Om die reden is er ook geen aanleiding om dit voor de vervoersvergunning te doen. De verzoeken worden afgewezen.
* Rechtbank Overijssel 1 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1986: Awb, Wabo; omgevingsvergunning voor bouwen, afwijken bpl en milieu, premixenfabriek, productiecapaciteit/IPPC/BREF, bouwhoogte, bedrijventerrein, verkeer/relativiteit, leidraad/beleidsregel, uitzicht, milieucategorie, geur/geluidzone
6.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van een te lage productiecapaciteit. Daardoor heeft verweerder de premixenfabriek volgens eiser ten onrechte niet aangemerkt als een IPPC-installatie en is de aanvraag ten onrechte niet getoetst aan de daarvoor geldende BBT-conclusies en BREF’s. Eiser is van mening dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag had moeten uitgaan van de maximaal representatieve mogelijkheden, te weten een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar. Daartoe voert hij aan dat de vergunninghouder in eerste instantie een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar heeft aangevraagd, maar dat hij er uiteindelijk voor heeft gekozen om de productie langzaam op te starten. Eiser is van mening dat de uiteindelijk in de aanvraag genoemde capaciteit van 10.000 ton melkpoeder per jaar (waarvan 250 ton grondstoffen van dierlijke herkomst) niet is onderbouwd. Bovendien kan de vergunninghouder volgens eiser de productiecapaciteit in de toekomst uitbreiden zonder dat daarvoor een nieuwe omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en heeft de vergunninghouder ook de intentie om dat te doen.
6.2. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Verweerder moest beslissen op de aanvraag zoals die door de vergunninghouder is ingediend. Dit geldt ook als er een kans bestaat dat de aangevraagde activiteiten in de toekomst zullen worden uitgebreid. De vergunninghouder heeft er uiteindelijk voor gekozen om een productiecapaciteit aan te vragen van 80.277,6 ton diervoeders. Dit is de productiecapaciteit die door verweerder is vergund en dit is ook vastgelegd in voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning. Als de vergunninghouder meer wil gaan produceren dan de vergunde hoeveelheden, zal hij daarvoor een omgevingsvergunning moeten aanvragen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
……………………………….…
8.4. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit naar aanleiding van de beroepsgrond over de verkeersbewegingen. Deze grond ziet op een deelaspect van de norm van een goede ruimtelijke ordening die kennelijk niet strekt tot bescherming van eisers eigen belang. Daarom bespreekt de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk. Zij licht dit hierna toe.
…………………………………
84.3. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo strekt tot bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening. De bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening kent vele aspecten en strekt tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen. Belanghebbenden kunnen zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. De verkeersbewegingen die worden gegenereerd door het vergunde bouwplan zijn een deelaspect van de norm van de goede ruimtelijke ordening.
8.4.4. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de afstand tussen eisers woning enerzijds en de premixenfabriek en de door eiser genoemde provinciale wegen en rotondes anderzijds, op voorhand kan worden uitgesloten dat de extra verkeersbewegingen die zullen worden gegenereerd door de premixenfabriek zullen leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van eisers woning. Eiser woont op ongeveer 650 m van de beoogde locatie van de fabriek. Tussen de woning van eiser en die locatie ligt het Zwarte Water. De door eiser genoemde provinciale wegen liggen op een afstand van ongeveer 950 m van eisers woning. De Hasselterweg (N331) is vanaf de woning van eiser per auto te bereiken over een afstand van ongeveer 1.200 m. Hieruit volgt dat de fabriek en deze wegen niet in eisers directe woonomgeving liggen. Gezien deze afstanden en de verwachte rijroutes van het verkeer kan op voorhand worden uitgesloten dat de door de premixenfabriek te genereren verkeersbewegingen bij de woning van eiser zullen leiden tot geluidshinder van enige betekenis vanwege dat verkeer. Daarom is de rechtbank van oordeel dat dit door eiser ingeroepen deelaspect van de norm van een goede ruimtelijke ordening kennelijk niet strekt ter bescherming van zijn eigen belang.
# Rechtbank Noord-Nederland 26 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2201: Awb, Wnb; vergunning, garnalenvisserij in Natura 2000-gebieden, intrekking, procesbelang, referentiesituatie, VIBEG-akkoord, visserijdruk, passende beoordeling, bijvangst, verstoring vogels, bodemberoering, bestaand project, stikstof, motivering
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bestaand project.
5.5.1. In het arrest van het Hof van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, heeft het Hof voor recht verklaard, dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn zo moet worden uitgelegd dat een periodieke activiteit, waarvoor naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de inwerkingtreding van die richtlijn, voor de toepassing van deze bepaling kan worden aangemerkt als één en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen, mits het daarbij gaat om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.
5.5.2. Zoals door eiseressen is aangevoerd en ook door de StAB is opgemerkt, is er sprake van gewijzigde regelgeving en plaatsen waar gevist wordt. Zo is bijvoorbeeld het motorvermogen van de schepen in de jaren gewijzigd en tegenwoordig aan wettelijke beperkingen onderworpen, zijn gebieden aangewezen waar niet langer gevist mag worden en is sinds 2013 de zeeflap verplicht gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van een bestaand project.
5.6. Voor zover verweerder verwijst naar de toestemming die vergunninghouders op grond van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie hebben om in Nederlandse wateren te vissen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet dat niet sprake is van een en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen. Bovendien ziet de gestelde toestemming op grond van het verdrag naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet op een toestemming die verleend wordt op grond van de Wnb (en daarvoor op grond van de Natuurbeschermingswet 1998). Sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden – na het verdrag van 1958 – moet voor het uitvoeren van een project een PB worden gemaakt als een plan of een project significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Een dergelijke PB is voor de toestemming op grond van voornoemd verdrag niet gemaakt en evenmin is sprake van een eerdere toestemming waarbij de natuur- of milieusituatie individueel is beoordeeld. Dat betekent dat geen sprake is van een bestaand project.
…………………………………………………………………..
11.3. Zoals de rechtbank onder 5.4 al heeft overwogen, is zij van oordeel dat sprake is van een nieuw project. Dit betekent dat de stikstofuitstoot in zijn totaliteit, en in cumulatie met de uitstoot van de Nederlandse garnalenvisserij, beoordeeld moet worden. Voorts leest de rechtbank in de toelichting op de Aerius-berekening dat er is uitgegaan van het aantal visuren, aangeleverd door het ILVO, en een gemiddelde vissnelheid van 3 mijl per uur. Uit het besluit van 22 september 2022 over de Nederlandse garnalenvissers blijkt dat er sprake is van een bijstelling van het aantal visuren voor de Nederlandse garnalenvissers en een gewijzigde vaarsnelheid voor het vissen tot 5,5 knopen per uur. Verder blijkt uit overweging 8.8.3. dat de rechtbank van oordeel is dat daarom de Belgische visuren mogelijk zijn onderschat. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van ondeugdelijke onderbouwing van de stikstofberekening. De daadwerkelijke stikstofbelasting op de verschillende Natura 2000-gebieden is naar het oordeel van de rechtbank nog altijd onvoldoende zeker om te kunnen concluderen dat geen sprake is van significante negatieve effecten.
* Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3736: Awb, Wm; ontheffing, met schepnet vangen van aas- en brakwatersteurgarnalen in Zeeuwse sloten en kanalen, omgevingsverordening, verbindendheid
2.2 In artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) staat dat provinciale staten een verordening vaststellen die strekt tot bescherming van het milieu: de provinciale milieuverordening (hierna: PMV). De PMV bevat ten minste de in het tweede lid genoemde regels. Daarnaast kunnen op grond van het derde lid verdere regels ter bescherming van het milieu worden gesteld, voor zover dit naar het oordeel van provinciale staten van meer dan gemeentelijk belang is. Uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid dat met het derde lid bedoeld is aan provinciale staten een vrije bevoegdheid te verlenen voor het regelen van onderwerpen die een bovengemeentelijk belang dienen. De wetgever heeft beoogd met deze bepaling te verzekeren dat alle door de provincies te stellen milieubeschermingsregels in de PMV worden opgenomen en daarmee hun grondslag vinden in de Wm. De autonome bevoegdheid om regels ter bescherming van het milieu te stellen is daarmee komen te vervallen.
2.3 In de PMV kan op grond van artikel 1.3, eerste lid, van de Wm worden bepaald dat daarbij aangewezen bestuursorganen in daarbij aangegeven categorieën van gevallen ontheffing kunnen verlenen van bij die verordening aangewezen regels, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
2.4 De PMV van de provincie Zeeland is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Omgevingsverordening van de provincie Zeeland. Ten tijde van het primair en bestreden besluit stond in artikel 3.6 van de Omgevingsverordening dat het zonder ontheffing van verweerder verboden is om:
- waterplanten en wieren uit te steken, af te snijden of anderszins te verwijderen, voorhanden te hebben of te vervoeren;
- waterdieren nodeloos te verontrusten, te vangen, te doden, voorhanden te hebben of te vervoeren;
- voorwerpen bij zich te hebben die kennelijk tot doel hebben een dergelijke handeling te verrichten.
2.5 Uit de toelichting op de Omgevingsverordening (hierna: toelichting) leidt de rechtbank af dat dit verbod door provinciale staten is bedoeld als een ‘verdere regel ter bescherming van het milieu’ als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, van de Wm. In de toelichting heeft provinciale staten verder toegelicht dat het verbod is opgenomen ter bescherming van het mariene onderwatermilieu in Zeeland en de karakteristieke onderwaterflora- en fauna als onderdeel daarvan. Provinciale staten willen het onderwatermilieu beschermen tegen het oogsten van waterplanten- of dieren die daartoe behoren. De regeling heeft als strekking om diegenen die moedwillig waterplanten of -dieren in beschermde gebieden uit het water halen te sanctioneren. Ontheffing van dit verbod kan volgens de toelichting worden verleend voor educatieve of onderzoeksdoeleinden.
2.6 In afdeling 3.6 ‘Ontheffingen’ van de Omgevingsverordening zijn algemene bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het verlenen van ontheffingen van bepalingen in hoofdstuk 3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ter zitting ten onrechte aangevoerd dat die afdeling gelet op de toelichting niet van toepassing is op de ontheffingsmogelijkheid uit artikel 3.6. In artikel 3.62 van de Omgevingsverordening staat dat de afdeling ‘Ontheffingen’ van toepassing is op de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag tot het geven van een ontheffing. De rechtbank leidt daaruit af dat de afdeling is bedoeld als een afdeling met algemene regels die gelden voor alle ontheffingsmogelijkheden die hoofdstuk 3 biedt. In de regels zelf wordt immers geen enkele ontheffingsmogelijkheid uitgezonderd. In de toelichting op de afdeling ‘Ontheffingen’ wordt dat ook vooropgesteld. Daaropvolgend staat in de toelichting: “Voor bijzondere situaties kan een ontheffing worden gevraagd van de verboden genoemd in Hoofdstuk 3 Milieu. Het gaat dan om verboden in het kader van een gesloten stortplaats, een stiltegebied en een gebied waar de grondkwaliteit moet worden beschermd met het oog op waterwinning.” Naar het oordeel van de rechtbank bevat die zinssnede geen duidelijke aanknopingspunten dat het de bedoeling van provinciale staten is geweest dat afdeling 3.6 alleen zou gelden voor de in die zinssnede genoemde ontheffingen. De rechtbank acht daarvoor doorslaggevend dat nergens uit blijkt dat dit een limitatieve opsomming zou zijn en dat in de afdeling zelf niet expliciet staat voorgeschreven dat de afdeling alleen op die ontheffingen van toepassing zou zijn.
………………………………………………………
3.8 De rechtbank acht artikel 3.6 van de Omgevingsverordening onverbindend vanwege strijd met het bepaaldheidsgebod (lex certa beginsel) dat kan worden afgeleid uit artikel 7, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit dit gebod blijkt dat een strafbaar gestelde norm kenbaar moet zijn. Dat betekent dat voldoende concreet en duidelijk moet zijn welke gedragingen verboden zijn en strafbaar zijn gesteld en dat iemand voldoende in staat moet zijn om zijn gedrag daarop af te stemmen.4 Het bestreden besluit ziet niet op het opleggen van een punitieve sanctie aan eiseres vanwege overtreding van artikel 3.6 van de Omgevingsverordening, maar de aanvraag om de ontheffing is mede ingediend omdat overtreding van die norm strafbaar is gesteld in artikel 10.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening.
Het verbod is dermate ruim geformuleerd, dat daaruit niet kan worden afgeleid welke gedragingen concreet verboden en strafbaar zijn gesteld. Het verbod heeft namelijk betrekking op alle mogelijke activiteiten van iedereen die zich in, op of rondom het water bevindt, ter zake van alle soorten waterplanten, wieren en waterdieren. Dat zou betekenen dat kinderen strafbaar zijn wanneer zij met een visnetje garnaaltjes vangen en dat zelfs zwemmers strafbaar zijn wanneer een waterplant aan hun voet blijft hangen of wanneer zij, als ze uit het water komen, onbedoeld en ongemerkt een waterdiertje op hun lichaam uit het water meenemen. Gelet op de in de toelichting gegeven doelstelling van het verbod acht de rechtbank niet aannemelijk dat provinciale staten ook dergelijke activiteiten hebben bedoeld verboden en strafbaar te stellen. Als gevolg van dergelijke en daarmee vergelijkbare activiteiten komt het onderwatermilieu immers niet in gevaar. Naar het oordeel van de rechtbank worden die activiteiten echter niet uitgezonderd van het verbod door de term ‘nodeloos’ die in de bepaling is opgenomen, omdat onduidelijk is of die term alleen op ‘verontrusten’ betrekking heeft en omdat ook de term nodeloos voor meerderlei uitleg vatbaar is. Het verbod is daardoor te onbepaald.
De rechtbank is natuurlijk bekend met de jurisprudentie van de ABRvS5 waarin zij heeft overwogen dat een avv niet onverbindend kan worden geacht vanwege de enkele strijd met een formeel beginsel van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank staat die jurisprudentie – gelet op het voorgaande – niet in de weg aan het onverbindend achten van de verbodsbepaling.