Rekenmodel met fictieve geluidbron bij bepalen van geluidbelasting. Metingen voor grondgeluid in de winter noodzakelijk. Niet-concrete toekomstige uitbreiding hoeft niet te worden meegenomen. Norm voor grondgeluid en relativiteitsbeginsel.

Casus

De gemeente Haarlemmermeer heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de bouw van woningen op de locatie Schuilhoeve in Badhoevedorp. Tevens is voor een aantal woningen een besluit hogere waarden vastgesteld voor een geluidbelasting van ten hoogste 55 dB(A), ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Schiphol. Enkele woningen worden uitgevoerd met een dove gevel.

KLM heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. KLM heeft op het industrieterrein een aantal proefdraailocaties en vreest dat haar bedrijfsvoering door het plan zal worden belemmerd. KLM heeft kritiek op de uitgevoerde geluidonderzoeken. KLM vindt dat de geluidbelasting van de proefdraailocaties niet berekend, maar gemeten had moeten worden. De metingen naar het grondgeluid (het geluid dat wordt veroorzaakt tijdens de startaanloop van vliegtuigen) zijn volgens KLM ten onrechte niet in de winterperiode uitgevoerd. KLM vreest verder dat zij als gevolg van de voorziene woningbouw niet zal kunnen uitbreiden. Tot slot stelt KLM dat bij de woningen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het geluid afkomstig van de proefdraailocaties en het grondgeluid.

STAB heeft desgevraagd een deskundigenverslag aan de Afdeling uitgebracht.

Eerder is een voorloper van het plan (bestemmingsplan ‘Badhoevedorp Lijnden-Oost’) bij uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1163, door de Afdeling vernietigd. Bij dat plan waren onder zomerse omstandigheden geluidmetingen uitgevoerd naar grondgeluid. Naar het oordeel van de Afdeling was onvoldoende gemotiveerd dat met name in de winterperiode, welke periode maatgevend is voor de overdracht van grondgeluid, ter plaatse van de voorziene woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van het grondgeluid. Bij de vaststelling van het voorliggende plan zijn ook geen geluidmetingen in de winterperiode uitgevoerd, maar is het geluid in de winterperiode omgerekend op basis van metingen die zijn uitgevoerd in de zomerperiodes tussen 2007 en 2009 in Hoofddorp.

Rechtsvragen geluid

1. Mag de geluidbelasting bij de woningen ten gevolge van proefdraaien worden berekend met een overdrachtsmodel, of hadden geluidmetingen gedaan moeten worden?

2. Is de geluidbelasting bij de woningen juist berekend op basis van een fictieve geluidbron voor proefdraaien?

3. Kan voor de richtwerking van grondgeluid ervan worden uitgegaan dat de geluidemissie recht achter het vliegtuig (180 graden met de vliegrichting) 10 dB lager is dan schuin achterwaarts (135 graden met de vliegrichting), ook voor laagfrequent geluid?

4. Hadden ook in de winterperiode geluidmetingen naar grondgeluid uitgevoerd moeten worden, of kon de geluidbelasting van grondgeluid in de winterperiode worden bepaald met een omrekening van meetresultaten uit de zomerperiode?

5. Had bij de besluitvorming rekening gehouden moeten worden met de uitbreidingsplannen van KLM?

Rechtsvraag relativiteitsvereiste

Komt de beroepsgrond van KLM over het grondgeluid, gelet op het relativiteitsbeginsel, wel voor inhoudelijke beoordeling in aanmerking?

Uitspraak geluidsaspecten

1. In de uitspraak staat dat in dit geval de geluidbelasting op de nog te realiseren woningen niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zonder dat een overdrachtsmodel wordt gebruikt. Alleen op die manier is het namelijk mogelijk om de geluidbelasting op alle woningen en alle verdiepingshoogten vast te stellen, ook op de gevels van de woningen die zijn geprojecteerd achter de eerstelijnsbebouwing. Bij een directe immissiemeting zal de geluidbelasting doorgaans slechts op één of enkele locaties worden vastgesteld en kan het afschermende effect van de toekomstige eerstelijnsbebouwing niet worden gemeten. Daar komt bij dat de woningen in Schuilhoeve zijn geprojecteerd op grote afstand van de proefdraailocaties van KLM (circa 3.500 meter) en dat in het tussenliggende gebied vrijwel permanent sprake is van te veel stoorgeluid (startende en landende vliegtuigen en verkeer op de rijkswegen A4 en A9). Gelet daarop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat geen overdrachtsmodel gebruikt mocht worden.

2. In de uitspraak staat dat er geen rekenmodel beschikbaar is dat de vergunde situatie beschrijft en dat om die reden de geluidbelasting vanwege de vergunde situatie gereconstrueerd moet worden. Met een fictieve geluidbron in de richting van Schuilhoeve wordt recht gedaan aan de vergunde geluidruimte. Daarbij is rekening gehouden met een hard bodemgebied ter plaatse van de proeflocaties van KLM. De vergunde ruimte is op een juiste wijze gereconstrueerd en representatief.
In de praktijk wordt voor een fictieve bron meestal uitgegaan van een standaard bronhoogte van 5 meter. Het is niet onlogisch dat de bronhoogte bij fictieve bronnen afwijkt van de werkelijke bronhoogte. Het doel van een fictieve bron is immers niet het zo goed mogelijk modelleren van de werkelijke geluidbron, maar het zo goed mogelijk benaderen van de vergunde geluidruimte. De werkelijke bronhoogte speelt dan een minder belangrijke rol, ook al zal deze doorgaans lager zijn. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat een verkeerde bronhoogte is gebruikt.
Bij het overdrachtsmodel om de vergunde geluidruimte te reconstrueren, is het verharde bodemgebied van de proefdraailocatie meegenomen bij het bepalen van het bronvermogen van de fictieve geluidbron. In het rekenmodel om de geluidbelasting bij de toekomstige woningen in Schuilhoeve te berekenen, is echter geen hard bodemgebied gemodelleerd. Door deze modelleringsfout is volgens STAB de geluidbelasting op de woningen in Schuilhoeve onderschat. In de reconstructie van de bronsterkte van de fictieve geluidbron is ook de lokale afscherming van de proefdraailocaties verdisconteerd, zodat afschermende objecten bij de bron niet gemodelleerd hoeven te worden.
De Afdeling concludeert dat het niet is uitgesloten dat het rekenmodel een fout bevat. De berekeningen moeten daarom opnieuw worden uitgevoerd met een hard bodemgebied. Vervolgens moet de raad beoordelen wat de gevolgen van de nieuwe berekening zijn voor de voorziene woningen, en of uitgaande van de nieuwe uitkomst sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3. Het uitgangspunt voor de richtwerking van grondgeluid achter het vliegtuig is gebaseerd op een publicatie van het Umwelt-bundesambt uit Duitsland, getiteld ‘Basis of calculation of engine test runs (Texte 80/2013, oktober 2013)’. Dit document geeft echter geen informatie over de richtingsafhankelijkheid van de geluiduitstraling specifiek in het laagfrequente gebied (20 tot 80 Hz). Daarom kan niet met zekerheid worden gesteld dat de reductie bij de maatgevende tertsband van 31,5 Herz ook 10 dB bedraagt. TNO heeft daarom alsnog nader onderzoek gedaan. De metingen bevestigen dat aannemelijk is dat bij alle tertsbanden een reductie van 10 dB geldt, waardoor de genoemde onzekerheid is weggenomen.

4. In de uitspraak staat dat de omrekening van de zomerperiode naar de winterperiode niet controleerbaar is. De omrekening van de meetresultaten in de zomerperiode naar de winterperiode is bovendien gebaseerd op het gemiddelde spectrale verschil van metingen op (ten minste) 5 m hoogte. Het is daardoor niet zeker of met een meethoogte van 1,5 m de geluidniveaus door grondgeluid in de zomerperiode met de juiste correctie zijn omgerekend naar de winterperiode.
De Afdeling is daarom van oordeel dat het onderzoek wat betreft grondgeluid niet zorgvuldig is zonder metingen in de winterperiode.

5. De vigerende bestemmingen van de gronden die door KLM beoogd zijn voor toekomstige uitbreidingen, maken die uitbreidingen niet mogelijk. In het bestemmingsplan ‘Schiphol’ (2011) en de Beheersverordening Haarlemmermeer 2014 is weliswaar dat de gronden voor toekomstige uitbreidingen worden gerealiseerd, maar het is niet duidelijk of, en zo ja, op welke wijze de uitbreiding precies vorm wordt gegeven. Volgens de Afdeling kon bij de besluitvorming dus worden uitgegaan van alleen de vergunde situatie en hoefden de uitbreidingsplannen niet te worden meegenomen.

Uitspraak inzake relativiteitsvereiste

Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat artikel 69a van de Awb wordt toegepast als sprake is van een regel die ‘kennelijk’ niet strekt tot bescherming van bepaalde belangen. In de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, ov. 10.6 is overwogen dat de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, ook de belangen van betrokken bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf beschermt. Degene die een bedrijf uitoefent kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van de bewoners van een woning over de milieugevolgen van zijn bedrijf, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Artikel 8:69a van de Awb is dan niet van toepassing. Ten aanzien van het bezwaar van KLM over de norm voor grondgeluid overweegt de Afdeling als volgt.
Over grondgeluid is niets opgenomen in de vergunning van KLM, en de start- en landingsbanen waarvan het grondgeluid afkomstig is, zijn van Schiphol. In zoverre kan KLM niet worden aangesproken op de gevolgen van grondgeluid voor de voorziene woningen. Grondgeluid is echter wel onlosmakelijk verbonden met de bedrijfsactiviteiten van KLM. Zij maakt namelijk gebruik van de start- en landingsbanen van Schiphol en indien de baan niet gebruikt zou kunnen worden vanwege de gevolgen voor de voorziene woningen, zal dit KLM direct in haar bedrijfsbelangen schaden. Indien maatregelen moeten worden getroffen om het grondgeluid te beperken, zijn het volgens KLM ook de vliegtuigmaatschappijen zelf die hiervoor betalen. De Afdeling is daarom van oordeel dat het in dit geval niet gaat om een norm die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van KLM. Het relativiteitsvereiste staat dan ook niet in de weg aan een mogelijke vernietiging van het besluit.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 02-12-2020
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2020:2872
Gijsbert Keus