Op 8 april 2020 is uitspraak gedaan in het verzoek om voorlopige voorziening aangaande het storten van granuliet in het gebied “Over de Maas”. De gemeente West Maas en Waal was van mening dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat niet tijdig een besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek.

De voorzieningenrechter stelt als eerste vast dat de gemeente belanghebbende is bij het verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen. Verder acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil, omdat het verzoek om handhaving weliswaar deels gestoeld is op een wet waarin beroep op de rechtbank openstaat (Waterwet), maar ook deels op wetten waarin beroep op de Afdeling openstaat (Wet milieubeheer en Wet bodembescherming).

Over het verzoek zelf heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het voldoende aannemelijk is dat er sprake is van spoedeisend belang, en dat de minister binnen 7 dagen een weloverwogen besluit had kunnen nemen op het verzoek van de gemeente. De gemeente heeft namelijk pas recentelijk signalen binnengekregen dat mogelijk sprake is van overtredingen en heeft over de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid advies ingewonnen bij de Wageningen Universiteit en kennisinstituut Deltares. Dat de minister stelt dat de werkzaamheden al vier jaar plaatsvinden, het granuliet door een erkende en onafhankelijke derde van een certificaat is voorzien en dat uit recent onderzoek naar voren komt dat het granuliet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, maakt dat oordeel niet anders. Het beroep van de gemeente is dus gegrond.

De voorzieningenrechter geeft geen oordeel over de inschatting van de daadwerkelijke risico’s voor de volksgezondheid. Het verzoek om voorlopige voorziening betreft immers uitsluitend de vraag of de minister al dan niet tijdig een besluit heeft genomen op het verzoek om handhaving van de gemeente, en niet of sprake is van overtreding van wettelijke bepalingen. Hierom bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzieningenrechter draagt de minister van Infrastructuur en Waterstaat op om uiterlijk op 24 april 2020 om 12.00 uur een besluit op het handhavingsverzoek te nemen en dit bekend te maken; op straffe van een dwangsom van € 100,-  per dag dat deze termijn wordt overschreden.

In het geval dat de minister het verzoek van de gemeente gemotiveerd afwijst, zal de gemeente tegen dat besluit waarschijnlijk beroep instellen. Mogelijk leidt die procedure wel tot een inhoudelijke afweging of sprake is van overtreding van de Wet milieubeheer (afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming. Wordt vervolgd!