Waarover gingen deze uitspraken?

In twee uitspraken door de ABRvS van 16 oktober 2019 (201709379/1/A1 en 201709504/1/A1) staat de lozing van een zogeheten opkomende stof (pyrazool)  op de Maas door een Integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI).
In de eerste kwestie was de vraag of er terecht handhavend was opgetreden tegen de lozing van pyrazool door deze IAZI. In de tweede kwestie speelde in hoger beroep bij de ABRvS de hoogte van de lozingsnorm voor pyrazool een prominente rol.  Daarnaast ook nog de vraag of met de verleende watervergunning het belang van de openbare drinkwatervoorziening wel voldoende werd gediend. Naast de IAZI – die de norm te streng vond – waren dus ook drinkwaterbedrijven  in beroep die water uit de Maas innemen.

Waarom is dit interessant?

Bij lozingen op het oppervlaktewater komen tegenwoordig steeds meer milieubezwaarlijke stoffen in beeld. Het gaat om zogenoemde opkomende stoffen. Het betreft tientallen of zelfs honderden stoffen in het afvalwater, vaak in lage concentraties, waar vaak (nog) onvoldoende kennis over is, laat staan een waterkwaliteitsnorm. Een bekend voorbeeld hiervan is de stof pyrazool die toevalligerwijze is ontdekt in het afvalwater van de IAZI en grote problemen veroorzaakte voor de drinkwaterproductie.

In de eerste (handhavings)kwestie werd door het waterschap opgetreden tegen de lozing van pyrazool door de IAZI omdat die stof simpelweg niet in de watervergunning was opgenomen. De IAZI was het hier niet mee eens omdat zij aangaf wel degelijk een vergunning te hebben om al het gezuiverde afvalwater van tientallen bedrijven te lozen en onmogelijk volledig kan weten welke microverontreinigingen allemaal aanwezig zijn. Het gaat hier dus in feite over de reikwijdte van de watervergunning in zo’n geval.

Uit de uitspraak volgt onder meer dat van een lozend bedrijf, ook in een zeer complexe lozingssituatie, te allen tijde mag worden verwacht dat zij volledig inzicht geeft  in alle stoffen in het effluent die voor de waterkwaliteit van belang zijn. Men mag er dus niet vanuit gaan dat stoffen impliciet zijn vergund in een afvalstroom waarvoor de vergunning is verleend. Een gevolg van deze uitspraak is dat het bevoegd gezag in de toekomst zeer uitgebreide aanvragen kan verwachten voor een te verlenen watervergunning met gegevens over tientallen microverontreinigingen die in het verleden buiten beeld zijn gebleven. Andere stoffen, die bijvoorbeeld pas later in beeld komen,  zijn dus nooit vergund maar kunnen via de aparte meld- en goedkeuringsprocedure van de vergunning soms alsnog legaal worden geloosd.

De tweede kwestie was wat ingewikkelder omdat het hier ging om meerdere beroepen van partijen met tegengestelde belangen.

In de uitspraak is allereerst bepaald dat de rechtbank in eerste aanleg terecht, op verzoek van de IAZI, een verruiming van de norm van pyrazool heeft toegestaan omdat de strenge norm van het waterschap op dat moment niet goed was gemotiveerd. In een latere wijziging van het besluit  is de norm overigens weer aangescherpt tot de oorspronkelijke waarde, dit keer met een betere motivatie. Hiertegen is  de IAZI in beroep gegaan, waarbij de ABRvS de norm nu wel in stand heeft gelaten op een relatief klein gebrek na. Doorslaggevend was dat (alsnog) is gebleken dat de norm in overeenstemming is met toepassing van best beschikbare technieken (bbt) en ook zonder grote neveneffecten op de bedrijfsvoering goed kan worden nageleefd.

In deze uitspraak werd ook zeer uitgebreid stil gestaan bij he beroep van de waterleidingbedrijven tegen de watervergunning. Zij vonden – kort gezegd – dat deze onvoldoende waarborg bood voor de kwaliteit van het drinkwater. Dit beroep was naar het oordeel van de Afdeling  niet gegrond: weliswaar is het belang van de openbare drinkwatervoorziening mede bepalend is voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangevraagde lozing maar dat betekent niet dat het effluent aan dezelfde normen moet voldoen als het door de drinkwaterbedrijven in te nemen oppervlaktewater. Het oppervlaktewater verdunt immers het effluent en de drinkwaterinnamepunten liggen op enige afstand van het lozingspunt. Ook behoeven in de watervergunning niet de voor de drinkwaterbedrijven geldende bemonsterings-, analyse- en monitoringsverplichtingen te worden voorgeschreven, aldus de ABRvS.

Daarnaast is, geheel in lijn met de eerste uitspraak, bevestigd dat het lozende bedrijf (IAZI) volledig verantwoordelijk is voor de lozing, en dat alle bekende stoffen aangevraagd dienen te worden om te mogen worden geloosd. Voor andere stoffen kan in de vergunning een meldings- en goedkeuringsprocedure worden opgenomen.