Voor onderhoudswerkzaamheden aan de waterscheiding is geen projectplan vereist omdat de normatieve toestand van het waterstaatswerk niet wijzigt

Casus

[appellant] woont op het perceel [locatie A] in Zevenhuizen en is eigenaar van de [percelen] in Zevenhuizen. Deze percelen bevinden zich in de Nessepolder aan de westzijde van watergang de Vliet. Het college is voornemens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan de waterscheiding die is gelegen aan de westzijde van de Vliet. Het college wenst de waterscheiding ter plaatse met 0,4 m op te hogen. [appellant] vreest voor schade aan zijn percelen door deze werkzaamheden en betoogt dat een projectplan nodig is omdat de constructie van de waterscheiding wijzigt. Volgens het college wordt echter gewerkt binnen de kaders van de legger van het oppervlaktewatersysteem, zodat geen projectplan hoeft te worden opgesteld.

Rechtsvraag

Zijn de werkzaamheden te kwalificeren als een wijziging van een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet? Is er voor de onderhoudswerkzaamheden projectplan vereist?

Uitspraak

Gebleke is dat de kruinbreedte niet afwijkt van de legger. De inmiddels uitgevoerde werkzaamheden hebben de kruinbreedte op 1,50 m gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling leiden de onderhoudswerkzaamheden ook niet tot een wijziging in de normatieve toestand van het waterstaatswerk voor zover het de hoogte ten opzichte van het hoogste aangrenzend schouwpeil en de taludhelling betreft. Weliswaar heeft het buitentalud een helling van 1:1,5 die steiler is dan de normatieve toestand van 1:2, maar dat is de al bestaande situatie waaraan het onderhoudsplan als zodanig niets heeft gewijzigd. De Afdeling betrekt hierbij dat de afwijking van de maten in de legger ten aanzien van het buitentalud ook te maken heeft met de aanwezige toegangsbrug en er ter plaatse weinig ruimte is. Bij het binnentalud is dat anders, aangezien de helling van dit talud op 1:3 is gebracht door de werkzaamheden. In de toelichting bij de tabellen van de legger staat aangegeven dat een flauwer talud is toegestaan. Verder is de waterscheiding op + 0,4 m ten opzichte van het zomerpeil komen te liggen. Een hogere waterscheiding, bijvoorbeeld de in de legger vermelde + 0,6 m, betekent volgens het college dat substantieel opgehoogd moet worden. Dit vereist een extra ruimtebeslag van 1 tot 2 m op een locatie waar zeer weinig ruimte is. De daar aanwezige toegangsbrug ligt vast en kan niet eenvoudig opgehoogd worden. Ook had hierdoor schade kunnen ontstaan bij de percelen van [appellant]. Daarom heeft het college gekozen voor een minimale hoogte ten opzichte van het zomerpeil van + 0,4 m. Gelet op de gegeven toelichting van het college, acht de Afdeling dit niet onredelijk.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte van een onjuist peil is uitgegaan, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft gesteld dat het peil al jaren -3,33 m NAP bedraagt, hetgeen ook is vastgelegd in het peilbesluit van 23 april 2008. Dit blijkt volgens het college ook uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2014. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1616, bevestigd. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de rechtbank van een onjuist peil is uitgegaan.

Het college heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de onderhoudswerkzaamheden binnen de legger vallen en niet leiden tot een wijziging in de normatieve toestand van het waterstaatswerk. Gelet daarop zijn geen van de in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet genoemde belangen in het geding. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat er voor de onderhoudswerkzaamheden geen projectplan vereist was.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 25-08-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:1912
Odile Scholte