Normaal maatschappelijk risico bij directe bouwtitel vs uitwerkingsplan, uitbreiding vs inbreiding. Schaduwwerking. Gelijkheidsbeginsel.

Casus

Appellant heeft bij het college verzocht om tegemoetkoming in de planschade die hij heeft geleden in verband met de inwerkingtreding van het bij besluit van 6 augustus 2019 vastgestelde uitwerkingsplan Oud Gastel Noord fase 3. Het uitwerkingsplan is de planologische basis voor het bouwen van 21 woningen in een ten zuidoosten van de onroerende zaak gelegen plangebied.

In het kader van de beoordeling van de door appellant ingediende aanvraag om tegemoetkoming in planschade heeft de SAOZ het advies gegeven om een drempel van 5 procent te hanteren. Zij heeft daarbij betrokken dat, gelet op de woningbouw binnen de in het bestemmingsplan Oud Gastel Noord opgenomen eindbestemmingen en binnen de uitwerkingsplannen voor fase 1 en fase 2, sprake is van inbreiding van woningbouw die, mede door de al gerealiseerde woningen, in zijn algemeenheid is aan te merken als normale maatschappelijke ontwikkeling.

Appellant vindt dit geen rechtvaardige benadering. Indien woningbouw aangrenzend aan het perceel van appellant eveneens als eindbestemming was opgenomen in het bestemmingsplan, dan was, in het kader van een daarop in te dienen aanvraag om tegemoetkoming in planschade, de ontwikkeling aangemerkt als uitbreiding en had het in de lijn der verwachting gelegen dat het college een drempel van 3 procent had toegepast. Appellant wordt nu geconfronteerd met de al gerealiseerde woningen in de directe omgeving, op basis waarvan een andere beoordeling van het normale maatschappelijke risico heeft plaatsgevonden.

Rechtsvraag

Mocht het college een ander percentage toepassen voor het normaal maatschappelijk risico in het geval van een uitwerkingsplan (inbreiding) vergeleken met een directe bouwtitel (uitbreiding), die beiden op dezelfde ontwikkeling zien?

Uitspraak

Dat de schade in de andere procedures een direct gevolg is van het bestemmingsplan Oud Gastel Noord, terwijl de schade in het geval van appellant is veroorzaakt door het uitwerkingsplan, is geen rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling. Het uitwerkingsplan is vastgesteld op grond van een uit te werken bestemming in het bestemmingsplan. Bij appellant is de schade dus een indirect gevolg van het bestemmingsplan. Verder heeft het college niet weersproken dat ook in dit geval een drempel van 3 procent zou zijn toegepast, indien de voor appellant nadelige ontwikkeling – het realiseren van 21 woningen in het plangebied – meteen in het bestemmingsplan mogelijk was gemaakt en appellant, naar aanleiding daarvan, een aanvraag om tegemoetkoming in planschade had ingediend.

Dit betekent dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in het geval van appellant een hogere drempel te hanteren dan het in de andere procedures heeft gedaan.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 01-02-2023
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2023:406
Odile Scholte