Toetsingskader projectplan op grond van artikel 5.5 Waterwet.

Casus

Deze zaak gaat over het projectgebied Leegveld in Deurne, dat wordt gevormd door de Deurnsche Peel, inclusief de Liesselse Peel, en een deel van het binnen het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB) gelegen gebied ten westen en zuiden daarvan. Een groot deel van het projectgebied maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’. In geschil zijn twee besluiten: het goedkeuringsbesluit van het college, waarmee het besluit tot vaststelling van het ‘Projectplan Waterwet Leegveld’ is goedgekeurd, en het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan ‘PAS Leegveld, Deurne’ door provinciale staten.

Het doel van het inpassingsplan en het projectplan is om de achteruitgang van het restant aan hoogveen als gevolg van verdroging en stikstofdepositie te stoppen en het hoogveen te herstellen.

Het projectplan voorziet in het treffen van hydrologische maatregelen. Deze maatregelen betreffen onder meer demping van drainerende watergangen, het aanleggen van compartimenten om het water in het gebied vast te houden, het vastleggen van een streefpeil voor die compartimenten en het aanleggen van buffergebieden. Daarmee wordt een stabiel waterpeil beoogd dat voldoende hoog is om groei van veenmos op gang te brengen, zodat het Peelgebied een zodanig oppervlak aan veenmos krijgt dat het hoogveen zichzelf in stand kan houden.

Rechtsvraag

Wat is het toetsingskader voor het projectplan op grond van de projectprocedure voor waterstaatswerken?

Uitspraak

Een besluit tot vaststelling van een projectplan door het dagelijks bestuur van het waterschap, genomen op grond van artikel 5.5 van de Waterwet, moet op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet worden goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Omdat bij een projectplan algemene belangen betrokken zijn, heeft de wetgever gewild dat het toezicht door het college van gedeputeerde staten ook betrekking heeft op belangen die geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).

Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet worden aan een projectplan wel inhoudelijke eisen gesteld. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het dagelijks bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In verband daarmee moeten deze besluiten voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen die zijn opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Omdat artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde ‘negatieve lijst’ van Bijlage 2 bij de Awb, ligt, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, niet de vaststelling van het projectplan, maar alleen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten ter beoordeling aan de Afdeling voor.

Behalve ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten vinden. Ook beoordeelt de Afdeling of er aanleiding bestaat voor het oordeel dat het projectplan geen blijk geeft van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Voldoende is dat in het projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken, en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen (vergelijk de uitspraak van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3310, onder 3.2)).

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 13-01-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:45
Odile Scholte