Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet kan grondslag bieden om handhavend op te treden tegen de mogelijke gevaarzetting vanwege een boom die kan omvallen.

Casus

Het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft een verzoek afgewezen om handhavend op te treden tegen een overhellende acaciaboom op een perceel zonder de situatie ter plaatse te (laten) onderzoeken. Verzoekster die nabij het perceel woont, heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het college is van mening dat artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet, gelet op de strekking van deze regelingen, niet als grondslag kunnen dienen voor handhavend optreden tegen een (al dan niet gevaarlijke) boom. Het verzoek is daarom zonder onderzoek afgewezen.

Rechtsvraag

Heeft het college terecht geoordeeld dat artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet, gelet op de strekking van deze regelingen, niet als grondslag kunnen dienen voor handhavend optreden tegen een (al dan niet gevaarlijke) boom?

Uitspraak

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie voormelde uitspraak van 15 mei 2019) is artikel 7:22 van het Bouwbesluit 2012, gelet op de nota van toelichting daarbij (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die het bevoegd gezag kan toepassen indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is op te treden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder, en meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden op te treden.

De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 geen grondslag lijkt te bieden om handhavend op te treden tegen een (al dan niet gevaarlijke) boom op het erf van de buren. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat het verbod ziet op het hebben van, of nalaten van het verrichten van handelingen ten aanzien van ‘voorwerpen, stoffen, of werktuigen’. Een boom valt in ieder geval niet onder de categorie stoffen of werktuigen en naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet onder de categorie voorwerpen. Een voorwerp is immers volgens het algemeen spraakgebruik een ‘niet-levend’ ding, door de mens gemaakt.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou de gevaarlijke boom wel kunnen vallen onder de reikwijdte van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. In dit artikel wordt immers niet gesproken van voorwerpen, maar over de ‘staat’ van een open erf of terrein. De eigenaar van een open erf of terrein moet er zorg voor dragen dat die staat zodanig is, dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat of voortduurt. Onder de staat van het erf of terrein valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de beplanting die hierop staat.

De voorzieningenrechter betrekt hierbij tevens dat in de genoemde bepaling het gebruik van een open erf of terrein apart wordt vermeld, naast het gebruik van een bouwwerk. Die aparte vermelding zou geen toegevoegde waarde hebben, als hiermee alleen bedoeld zou zijn dat handhavend opgetreden kan worden tegen (delen van) bouwwerken, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet daarom grondslag bieden om handhavend op te treden tegen de mogelijke gevaarzetting van de acaciaboom.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Limburg
Datum Uitspraak : 11-11-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RBLIM:2021:8486
Gijsbert Keus