Aangezien de proefstal niet conform de proefstalbeschikking is gerealiseerd, is de bijzondere emissiefactor niet van toepassing.

Casus

Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor (onder meer) het uitbreiden van het aantal dieren binnen de bestaande stallen en de uitbreiding van een ligboxenstal met een melkcentrum.
Bij de verlening van de vergunning is een stal aangemerkt als proefstal conform Rav 13072. Voor de uitbreiding van de veebezetting in deze stal, met 190 melkkoeien, is gerekend met de bijzondere emissiefactor conform Rav 13072.
Verzoekers betogen dat verweerder vanwege een aantal significante afwijkingen van de proefstal de bijzondere emissiefactor niet mag toepassen op de uitbreiding van de veebezetting in deze in 2015 vergunde stal.

Rechtsvraag

Heeft verweerder voor berekening van de ammoniakemissie kunnen uitgaan van de bijzondere emissiefactor voor een proefstal?

Uitspraak

De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij vergunningverlening in het kader van de activiteit milieu gehouden is om te toetsen aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). De voorzieningenrechter overweegt dat uit deze regelgeving voortvloeit dat het bij het verlenen van een vergunning voor een stal verplicht is om toepassing te geven aan een Rav-code in verband met de ammoniakemissie en dat bij de vormgeving van de stal voldaan moet worden aan de leaflet, behorend bij de specifieke Rav-code. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat dit beproefde systemen betreffen, waarvan voormelde regelgeving heeft gezegd dat die voldoen. Een uitzondering op deze hoofdregel vormt een proefstalsysteem, waarbij een betrokken veehouder in de gelegenheid wordt gesteld om te experimenteren met een stalsysteem dat aan de hand van metingen en/of berekeningen wordt beoordeeld, in die zin of de bijzondere emissiefactor op grond van de Rav ook daadwerkelijk wordt gehaald. In dit geval heeft de door de minister afgegeven proefstalbeschikking betrekking op stal 6, met inbegrip van het melkcentrum, van de inrichting van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter begrijpt de door de minister afgegeven proefstalbeschikking zo dat voor dit stalsysteem met inbegrip van de specifieke vloer, de automatisch gecontroleerde natuurlijke ventilatie (hierna: ACNV), het melkcentrum en de aaneengesloten mestkelders van het melkcentrum en de stal aan de hand van berekeningen een bepaalde bijzondere emissiefactor op grond van de Rav is vastgesteld. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast, wat er ook zij van de verleende omgevingsvergunning uit 2015 die onherroepelijk is, dat ook door de vergunninghouder is erkend dat het stalsysteem, zoals aangevraagd, niet is gerealiseerd, maar dat de helft van de oppervlakte van de stal is gerealiseerd voor het houden van koeien. In dit verband kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat de bijzondere emissiefactor op grond van de Rav kan worden toegepast, indien de stal zou zijn gerealiseerd op de wijze zoals die in de proefstalbeschikking is omschreven. Vastgesteld dient echter te worden dat door de vergunninghouder in dit geval op een andere wijze een stal is gerealiseerd dan waarvoor de proefstalbeschikking door de minister is afgegeven. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het houden van meer koeien, op het houden van koeien in het melkcentrum, op het ontbreken van dakisolatie en het ontbreken van ACNV. De voorgaande overwegingen leiden naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder in dit geval de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu in strijd met het bepaalde in de Wav, het Beh en de Rav heeft verleend.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Noord-Nederland
Datum Uitspraak : 13-07-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBNNE:2022:2504
Jelle van de Poel