Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan hoeft niet tegelijkertijd een omgevingsvergunning aan te worden gevraagd vanwege de bepalingen van de Wnb.

Casus

De raad van de gemeente Amersfoort heeft het bestemmingsplan ‘Westelijke ontsluiting’ vastgesteld. Dit plan voorziet in een verbetering van de verkeerskundige ontsluiting en de doorstroming van het verkeer van de westkant van Amersfoort. De gronden waarop een nieuw tracé van een weg is voorzien, hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Westelijke ontsluiting’ de bestemming ‘Verkeer’ toegewezen gekregen. De gemeente heeft vervolgens op 25 april 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van stroken grond aan weerszijden van de verdiepte delen van de weg tot 3 m breed. De gemeente wil de stroken grond in strijd met de daarop geldende bestemmingen gebruiken voor de ondergrondse verankering van de hoofdkeerconstructie van de weg. De stroken hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Westelijke ontsluiting’ de bestemming ‘Maatschappelijk’, ‘Gemengd’, ‘Bedrijf’ of ‘Groen’, met daarnaast onder meer de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3’. Een deel van de stroken heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Berg-Utrechtseweg’ de bestemming ‘Maatschappelijk-6’. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van die wet de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Appellante vreest dat door de aanleg van de weg de voorkomende landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden in de omgeving worden aangetast en heeft bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Het college heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld en betoogt onder andere dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, heeft overwogen dat bij de gefaseerde aanvraag van een project reeds bij de aanvraag fase 1 (strijdig gebruik), onderzocht moet worden of er aanleiding is een vergunning of ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan te vragen. De uitspraak van 26 juni 2019 waar de rechtbank naar heeft verwezen, leidt volgens het college niet tot een ander oordeel, omdat die uitspraak ging over een omgevingsvergunning die gefaseerd was aangevraagd en niet om een aanvraag die los van andere activiteiten was ingediend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Rechtsvraag

Dient bij de gefaseerde aanvraag van een project reeds bij de aanvraag fase 1 (strijdig gebruik), onderzocht te worden of er aanleiding is een vergunning of ontheffing op grond van de Wnb aan te vragen?

Uitspraak

Voor het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb of het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wnb is onder omstandigheden op grond van artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo nodig voor ‘het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving’. Als in dit geval een omgevingsvergunning vereist zou zijn voor die activiteit, is er sprake van een activiteit die onlosmakelijk samenhangt met het gebruik van de stroken grond in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo moet dan in beginsel voor beide activiteiten tegelijkertijd een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Maar dat artikellid biedt de mogelijkheid om voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten, een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in te dienen. De gemeente hoefde daarom niet tegelijkertijd een omgevingsvergunning aan te vragen vanwege de bepalingen van de Wnb, als die vergunning nodig zou zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat er in dit geval een zogenoemde aanhaakplicht geldt als een vergunning vereist is vanwege de verbodsbepalingen van de Wnb.

De verwijzing door de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat die uitspraak ging over een verzoek om verlening van een omgevingsvergunning in twee fasen als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo. Zo’n gefaseerde verlening van een omgevingsvergunning is in deze zaak niet aan de orde.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 03-08-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:2229
Gijsbert Keus