Alleen bij onomkeerbare investeringen voor een beoogde exploitatie kan inkomensderving door op de peildatum nog niet aangevangen bedrijfsvoering toch als planschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Casus
Een onderneming stelt dat – naast reeds vergoede waardevermindering – tevens sprake is van inkomensderving door het vervallen van de mogelijkheden voor buiten puinbreken en een asfalt- en betoncentrale.
Rechtsvraag
Is sprake van een op de peildatum nog niet aangevangen bedrijfsvoering en, zo ja, is wel al sprake van onomkeerbare investeringen in de beoogde exploitatie?
Uitspraak
Dat [appellante A] in 2004 een terrein heeft aangekocht waarop onder het oude bestemmingsplan zware industrie mogelijk was, betekent niet dat moet worden aangenomen dat de exploitatie van de asfaltcentrale daarmee al was aangevangen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de asfaltcentrale niet onlosmakelijk is verbonden met de andere bedrijfsonderdelen. De asfaltcentrale is immers nooit gerealiseerd, terwijl de andere bedrijfsonderdelen tot op de dag van vandaag worden voortgezet, zoals [appellante A] op de zitting desgevraagd heeft verklaard. Hetgeen [appellante A] in dat verband overigens heeft aangevoerd, onder meer dat op de peildatum wel al grondstoffen voor een asfaltcentrale werden vervaardigd (het breken van asfaltgranulaat), maakt dit niet anders. De Afdeling volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat [appellante A] op de peildatum nog niet was begonnen met de exploitatie van de asfaltcentrale.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Over de puinbreker en de betoncentrale heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante A] op de peildatum wel een puinbreker en een betoncentrale exploiteerde. Het gebruik dat daarvan op de peildatum werd gemaakt, is na de peildatum gelegaliseerd dan wel onder overgangsrecht voortgezet. De aldus vóór de peildatum aangevangen exploitatie ziet echter niet op het (buiten) breken van puin (een milieucategorie 5-activiteit) en ook niet op de productie van beton met een capaciteit boven 100 ton per uur (wat past bij een milieucategorie 4-inrichting). Dit betekent dat er ten aanzien van het puinbreken en de productie van beton in zoverre wel sprake was van ‘een’ op de peildatum aangevangen exploitatie, maar niet van ‘de’ voor onderhavige planschadezaak relevante exploitatie, namelijk de vorm van exploitatie die als gevolg van de schadetoebrengende planologische mutatie is komen te vervallen.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
De Afdeling volgt het betoog van [appellante A] dat de rechtbank er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 betrekking heeft op een andere vorm van schade, namelijk indirecte planschade. Bij het planologisch wegbestemmen van bepaalde exploitatiemogelijkheden op het eigen perceel is de exploitatie in zoverre onmogelijk gemaakt en is het in beginsel niet mogelijk om die exploitatie alsnog te starten. Wat [appellante A] hierover heeft aangevoerd, kan haar evenwel niet baten, omdat de desbetreffende overweging van de rechtbank haar oordeel over de toepasselijkheid van de uitzondering niet droeg. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder rechtsoverweging 12.2 immers terecht vooropgesteld dat ten aanzien van de asfaltcentrale op de peildatum nog geen onomkeerbare investeringen waren gedaan voor de beoogde bedrijfsvoering. Met deze vaststelling wordt aan de uitzondering niet meer toegekomen. Voor zover [appellante A] heeft gewezen op de aankoop van het perceel in 2004, waarop ten tijde van de aankoop de exploitatie van een asfaltcentrale planologisch nog mogelijk was, kan dat niet gelden als een voldoende specifieke onomkeerbare investering. Het perceel wordt immers gebruikt voor op zichzelf staande bedrijfsactiviteiten die konden worden voortgezet na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Uit de aankoop van het perceel blijkt daarom niet dat onomkeerbare investeringen zijn gedaan voor de asfaltcentrale. Voor zover [appellante A] in dit verband heeft gewezen op vergunningaanvragen uit 2005 en 2007, en een conceptaanvraag uit 2004, leidt dat, wat daarvan overigens ook zij, er niet toe dat het betoog van [appellante A] wel slaagt. Uit deze (concept)aanvragen blijkt niet van het vastomlijnde bedrijfsplan tot het oprichten van een asfaltcentrale. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [appellante A] geen onomkeerbare investeringen heeft gedaan voor de asfaltcentrale.
Het betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vóór de peildatum gedane investeringen die zien op het puinbreken en de betonproductie geen betrekking hebben op de per de peildatum nog niet gerealiseerde milieucategorie 4- of 5-activiteiten en dat het enkele feit dat de productie van beton tot een productiecapaciteit van 100 ton per uur nog mogelijk is, niet betekent dat voldoende aannemelijk is dat een hogere productiecapaciteit zou zijn gerealiseerd als die niet door de planmutatie onmogelijk was gemaakt. De Afdeling merkt hierbij op dat het mogelijk is dat een investering in een installatie met een hogere capaciteit die vóór de peildatum is gedaan als ‘onomkeerbare investering’ in de zin van de planschadejurisprudentie wordt gezien, maar dan moet wel voldoende aannemelijk zijn dat op dat moment voor die specifieke installatie is gekozen vanwege vastomlijnde bedrijfsplannen om de productie te verhogen tot het niveau dat correspondeert met de wegbestemde milieucategorieën, om zo die hogere capaciteit concreet te benutten. Dat zal moeten blijken uit het totaal van de feiten en omstandigheden. Indien dit niet voldoende aannemelijk is, moet ervan worden uitgegaan dat ook een redelijk handelend ondernemer die niet beschikt over de vastomlijnde bedrijfsplannen als hiervoor bedoeld, de keuze voor een installatie met een hogere capaciteit zou kunnen hebben gemaakt, bijvoorbeeld omdat dit technische voordelen heeft, relatief voordeliger is in de exploitatie of omdat deze installatie couranter is bij eventuele verkoop. In dit geval heeft [appellante A] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op het moment van aankoop van de installaties met hogere capaciteit voor deze specifieke installaties heeft gekozen vanwege vastomlijnde bedrijfsplannen om de productie te verhogen tot het niveau dat correspondeert met de wegbestemde milieucategorieën, om daarmee die hogere capaciteit concreet te benutten. De rechtbank heeft bij haar oordeel dat geen onomkeerbare investeringen zijn gedaan, bovendien terecht betrokken dat beide installaties daadwerkelijk zijn gebruikt, er op is afgeschreven en de mobiele puinbrekers op zichzelf verkoopbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 02-08-2023
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2023:2952
Peter Willems