De raad dient een concreet bouwvoornemen in de besluitvorming met betrekking tot een bestemmingsplan te betrekken.

Casus

De raad van de gemeente Coevorden heeft het bestemmingsplan ‘Kernen’ vastgesteld. Het plan is grotendeels conserverend van aard. Een maatschap exploiteert in het plangebied een melkrundveehouderij. De maatschap heeft beroep ingesteld tegen het plan voor zover daarin de bestemming ‘Wonen’ is toegekend aan het naastgelegen perceel, omdat die bestemming volgens haar haar bedrijfsvoering onaanvaardbaar beperkt. In dit verband is van belang dat de maatschap in juli 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor het uitbreiden van haar melkveestal.

Rechtsvraag

Had de raad bij de planvaststelling rekening moeten houden met de aanvraag van de maatschap?

Uitspraak

Tussen partijen is niet in geschil, en de Afdeling gaat daar ook van uit, dat de woning naast het perceel van de maatschap binnen de bebouwde kom staat. Dat betekent dat voor de melkrundveehouderij van de maatschap de afstandsnorm zoals opgenomen in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv en artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit van toepassing is. De Afdeling stelt verder vast dat de maatschap op 16 juli 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor het uitbreiden van haar melkveestal.

In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan worden beoordeeld.

De Afdeling is van oordeel dat vanwege de voornoemde aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de melkveestal van de maatschap, ten tijde van de vaststelling van het plan sprake was van een concreet bouwvoornemen. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad dit bouwvoornemen in de besluitvorming met betrekking tot het plan moeten betrekken en had de raad in dat kader moeten beoordelen hoe een aan het naastgelegen perceel toe te kennen woonbestemming zich daarmee verdraagt. De raad heeft die beoordeling in het bestreden besluit ten onrechte niet gemaakt. Voor zover de raad vraagtekens heeft gezet bij het nut van de beoogde uitbreiding, omdat geen toename van het aantal te houden dieren mag plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat de raad dit standpunt niet nader heeft onderbouwd met concrete gegevens. Niet uitgesloten is bijvoorbeeld, zoals de maatschap op de zitting heeft gesteld, dat een uitbreiding noodzakelijk is vanwege het welzijn van de veestapel.

Verder heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt welke consequenties de toegekende woonbestemming heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel, in het licht van het door de maatschap geëxploiteerde melkrundveebedrijf en de uitbreidingsbehoefte daarvan. De enkele stelling van de raad dat de woning sinds 2000 zonder klachten als burgerwoning wordt bewoond, acht de Afdeling in dat kader onvoldoende.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 04-05-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:1309
Gijsbert Keus