Een bestaand recht op het in werking hebben van een varkensstal die niet voldoet aan de op dit moment geldende grenswaarde in het Besluit emissiearme huisvesting kan niet worden ingezet bij de verlening van een vergunning voor een nieuwe vleeskuikenstal.
Casus
Het college heeft een omgevingsvergunning (bouwen, gebruik in afwijking van het bestemmingsplan en milieu) verleend voor een uitbreiding van een vleeskuikenbedrijf naar 256.690 vleeskuikens. In het bedrijf wordt een oude bestaande varkensstal gesloopt en vervangen door een nieuwe kippenstal.
Eisers betogen dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de bestaande ammoniakemissie van de varkensstal op basis van de revisievergunning uit 2012. Per 1 januari 2020 moest de varkensstal voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). Het pluimveebedrijf betreft een IPPC-installatie en dan zou een emissiewaarde van 1,1 kg/jr/varken gelden. Eisers zeggen in de eerste plaats dat als gevolg van het Beh de emissieruimte van het bedrijf automatisch is gekrompen. Eisers vinden dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheid. Zij vinden dat verweerder in het bestreden besluit had moeten betrekken dat de ammoniakemissieruimte van de varkensstal afneemt (door het houden van minder dieren of het treffen van ammoniakemissie beperkende maatregelen) als de varkensstal wel zou voldoen aan het Beh. In dat geval nemen ook de andere emissies van de varkensstal af, zoals de geuremissie.
Rechtsvragen
1. Is het feit dat de eisen in het Beh inmiddels zijn aangescherpt van invloed op de bestaande rechten?
2. Had verweerder bij de verlening van de vergunning in aanmerking moeten nemen dat de eisen in het Beh inmiddels zijn aangescherpt?
3. Heeft het voorgaande ook consequenties voor het aspect geur?
Uitspraak
1. Anders dan eisers lijken te vermoeden leidt het Beh niet tot het vervallen van een deel van de vergunning. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2460). Hierin overwoog de Afdeling dat de omstandigheid dat een inrichting gedurende een bepaalde periode niet voldeed aan (de voorloper van) het Beh niet betekent dat de vergunning daarom is vervallen.
2. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eisers aldus dat zij stellen dat verweerder niet zomaar de emissies van de oude varkensstal had kunnen betrekken bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning. De rechtbank vult de rechtsgronden van eisers aan. In artikel 2.33, eerste lid, onder b, van de Wabo staat dat verweerder de omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting moet intrekken indien door toepassing van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende best beschikbare technieken worden toegepast. In artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo wijzigt verweerder de voorschriften van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (zo nodig door het verlaten van de grondslag van de aanvraag op basis van artikel 2.31a, eerste lid, van de Wabo) als de nadelige gevolgen van de inrichting verder kunnen worden beperkt. Dit zijn dwingend geformuleerde verplichtingen voor verweerder. Artikel 2.6, derde lid, van de Wabo staat hier niet aan in de weg en duidt er juist op dat verweerder bestaande rechten uit het verleden niet klakkeloos hoeft over te nemen. Dit sluit ook aan bij de algemene verplichting bij de beoordeling van een omgevingsvergunning milieu dat ten minste de best beschikbare technieken in acht worden genomen (artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1, van de Wabo). De maximale grenswaarden in het Beh zijn gebaseerd op een inhoudelijke afweging over de best beschikbare technieken. Het is niet juist dat een bestaand recht op het in werking hebben van de oude varkensstal die niet voldoet aan de grenswaarde in het Beh en waar de best beschikbare technieken dus niet in acht worden genomen, de mogelijkheid zou bieden om juist meer vleeskuikens te houden in de nieuwe situatie. Verweerders verzuim om de vergunninghouder te verplichten om de best beschikbare technieken te implementeren, verschaft op deze manier de mogelijkheid om meer dieren te houden. Dit staat haaks op de doelstelling van de best beschikbare technieken, namelijk een betere bescherming van het milieu (en in dit geval de omwonenden). Gelet op de dwingende verplichtingen in artikel 2.31 en 2.33 van de Wabo had het op de weg van verweerder gelegen om in het bestreden besluit kritischer te bezien welke emissieruimte bij toepassing van de best beschikbare technieken binnen de bestaande inrichting kan worden ingezet bij de verlening van een vergunning voor een nieuwe vleeskuikenstal. Deze artikelen verplichten verweerder namelijk om de omgevingsvergunning te wijzigen en aan te passen aan de best beschikbare technieken. Zij bieden verweerder niet de bevoegdheid voor wijziging of intrekking (zoals artikel 5.4, eerste lid van de Wnb).
3. De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat verweerder ten onrechte zonder meer is uitgegaan van de bestaande ammoniakemissie en andere emissies van de varkensstal op basis van de revisievergunning uit 2012. Als gevolg hiervan staat niet vast of verweerder de juiste uitgangssituatie ten grondslag heeft gelegd aan de beoordeling van de aanvraag aan artikel 3, vierde lid van de Wgv.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Oost-Brabant
Datum Uitspraak : 06-10-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBOBR:2022:4211
Jelle van de Poel