Ontheffing doden konijnen heeft geen aanzienlijke milieueffecten; daarom was verweerder niet verplicht tot het houden van inspraak op grond van het Verdrag van Aarhus

Casus

Het college van gedeputeerde staten van Limburg (het college) heeft aan Stichting Faunabeheereenheid Limburg ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het doden van konijnen. Verzoekers hebben aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In dit verband voeren zij onder meer aan dat de ontheffing aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Dit betekent dat bij de totstandkoming van de ontheffing inspraak geboden dient te worden op grond van het Verdrag van Aarhus.

Omdat in de Wnb niet dwingend is voorgeschreven dat een bestuursorgaan inspraak biedt voordat beslist wordt op een aanvraag voor een ontheffing, is artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus niet correct geïmplementeerd. Gelet hierop had verweerder afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing moeten verklaren, zo stellen verzoekers.

Rechtsvraag

Kan de ontheffing aanzienlijke milieueffecten, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Aarhus, hebben, zodat het college hierop afdeling 3.4 van de Awb van toepassing had moeten verklaren?

Uitspraak

De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Aarhus voortvloeit dat verweerder gehouden is tot het houden van inspraak, indien een besluit aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Niet betwist is dat het bestreden besluit niet gaat over het al dan niet toestaan van een activiteit die in bijlage 1 van het Verdrag van Aarhus wordt genoemd. Evenmin is betwist dat er in de Wnb geen inspraakverplichting is voor de ontheffing. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de ontheffing een andere activiteit is die aanzienlijke milieueffecten, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Aarhus kan hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval, omdat de ontheffing bedoeld is voor uitzonderlijke situaties en naar verwachting slechts een heel beperkt aantal konijnen gedood zullen worden met toepassing van de ontheffing. Deze verwachting heeft verweerder mogen baseren op het aantal konijnen dat op basis van de eerdere ontheffing is gedood in de afgelopen vijf jaar en de ter zitting onweersproken verklaring dat in heel Limburg 400 konijnen door de jacht zijn gedood in het afgelopen jaar tegenover 1800 via de landelijke vrijstelling voor grondgebruikers. De stelling van verzoekers dat als gevolg van het onlangs afgekondigde landelijke jachtverbod veel vaker gebruik zal worden gemaakt van deze ontheffing volgt de voorzieningenrechter niet. Deze stelling betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis en is niet onderbouwd. Ter zitting is niet weersproken dat de konijnen die anders via de jacht gedood zouden worden nu via de landelijke vrijstelling en niet via deze ontheffing gedood zullen worden aangezien dat (administratief) veel makkelijker is voor grondgebruikers. Ook is het konijn niet opgenomen als soort in de bijlagen van de Habitatrichtlijn.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de ontheffing geen aanzienlijke milieueffecten heeft/kan hebben. Verweerder was dus niet verplicht tot het houden van inspraak op grond van het Verdrag van Aarhus. Indien blijkt dat in de toekomst vaker dan incidenteel gebruik zal worden gemaakt van de ontheffing – er gelden rapportageverplichtingen in dit verband –, kunnen verzoekers een verzoek om intrekking van de ontheffing indienen. Het betoog slaagt niet.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Limburg
Datum Uitspraak : 04-10-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBLIM:2022:7544
Ruud Veenhof