M.e.r., samenhang tussen bestemmingsplan en herontwikkeling gehele buurt, stedelijk ontwikkelingsproject.

Casus

Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad van de gemeente Rotterdam het bestemmingsplan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost’ vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op de herontwikkeling van de Tweebosbuurt in de Afrikaanderwijk in Rotterdam. Ten behoeve van deze herontwikkeling worden de bestaande woningen gesloopt en kunnen maximaal 175 woningen worden teruggebouwd.

Appellanten brengen naar voren dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen m.e.r.-beoordeling voor het plan hoefde te worden verricht. Het plan maakt onderdeel uit van de grotere herontwikkeling van de Tweebosbuurt, zoals opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en een woningbouwcorporatie. Volgens appellanten had bij het eerste ruimtelijke besluit voor het gehele programma een m.e.r.-beoordeling moeten worden verricht; dit vanwege het samenhang- en voorzienbaarheidscriterium.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, omdat sprake is van dezelfde planologische situatie, er meer woningen worden gesloopt dan mogen worden teruggebouwd en de effecten van de beoogde situatie vergelijkbaar zijn met de huidige situatie. Omdat het voorliggende plan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is, bestaat ook geen aanleiding om te kijken naar de samenhang met andere plannen.

Rechtsvragen

1. Is sprake van samenhang tussen het voorliggende bestemmingsplan en de gehele herontwikkeling van het gebied (de Tweebosbuurt)?
2. Betreft de ontwikkeling, die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, een stedelijk ontwikkelingsproject?

Uitspraak

1. De Afdeling stelt voorop dat de door de raad aangehaalde omstandigheden, te weten, dat in het voorheen geldende plan al woningen mogelijk waren en dat er meer woningen worden gesloopt dan met dit plan mogen worden teruggebouwd, niet betekent dat op voorhand geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtig stedelijk ontwikkelingsproject. De enkele omstandigheid dat een voorziene activiteit, in dit geval woningbouw, ook onder het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan, betekent namelijk niet dat deze alleen al daarom is aan te merken als een bestaande, ongewijzigd blijvende voorziening waarvoor geen m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat (vergelijk de uitspraken van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939, onder 21.4 en 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, onder 13.4). Door het slopen van de bestaande woningen is niet langer sprake van een bestaande, ongewijzigd blijvende voorziening die bij de bepaling of sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtig stedelijk ontwikkelingsproject buiten beschouwing kan blijven.
Op basis van de voorliggende gedingstukken concludeert de Afdeling dat de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt, samenhangt met de gehele herontwikkeling van de Tweebosbuurt. Dit volgt uit de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en Vestia, die ook ziet op de in dit plan voorziene ontwikkeling van de woonblokken R en P3. Ook is van belang dat de gehele herontwikkeling van de Tweebosbuurt, dus inclusief de ontwikkeling die met het plan wordt mogelijk gemaakt, plaatsvindt in één aaneengesloten gebied. Aan deze herontwikkeling liggen ook dezelfde ruimtelijke en stedenbouwkundige motieven ten grondslag. Verder wordt het project door één initiatiefnemer in samenwerking met de gemeente gerealiseerd, te weten Vestia, op basis van één integrale planning. Tot slot is ten behoeve van de gehele herontwikkeling een financiële haalbaarheidsstudie opgesteld. De raad heeft geen redenen aangedragen waarom desondanks geen sprake is van één samenhangend project. (…)
De herontwikkeling van de Tweebosbuurt, dus inclusief de ontwikkeling die met het plan wordt mogelijk gemaakt, ziet volgens de samenwerkingsovereenkomst op de sloop van 599 woningen, de renovatie van 95 woningen en de nieuwbouw van 374 woningen. Met de Bewonersvereniging en anderen is de Afdeling van oordeel dat deze herontwikkeling, gelet op de aard en de omvang ervan, moet worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt al grotendeels mogelijk is op grond van onherroepelijke bestemmingsplannen, zoals de raad stelt, betekent niet dat er nooit een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor een later ruimtelijk besluit kan bestaan (vergelijk de uitspraak van 28 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA1675, onder 2.8). Het is niet gebleken dat voor een eerder ruimtelijk besluit dat voorziet in (een deel van) de herontwikkeling van de Tweebosbuurt, al een m.e.r.(-beoordeling) is verricht.
Weliswaar worden ook in het geval van de gehele herontwikkeling van de Tweebosbuurt de drempelwaarden in kolom 2 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage niet overschreden, maar dat neemt niet weg dat op grond van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden verricht. Het is niet gebleken dat voor een eerder ruimtelijk besluit dat voorziet in (een deel van) dit stedelijk ontwikkelingsproject zo’n m.e.r.-beoordeling is verricht of een m.e.r. is opgesteld. Ook voor het onderhavige plan is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling verricht en is geen m.e.r.-beoordelingsbesluit, als bedoeld in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer, genomen. Daarom is de Afdeling van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. neergelegde verplichting de daar genoemde artikelen uit de Wet milieubeheer toe te passen (vergelijk de uitspraken van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2453, onder 6.4 en 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298, onder 7.3).

2. De ontwikkeling, voorzien in het plan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost’, moet, gelet op de aard en omvang ervan, worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Hiervoor heeft de raad geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling verricht.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 02-11-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:3152
Jelle van de Poel