Wat dient de rechtbank te doen als zij bij een zaak over mijnbouwschade tot de conclusie komt dat verweerder het bewijsvermoeden onvoldoende heeft weerlegd?

Casus

Eiseres heeft een verzoek om vergoeding van schade door beweging van de bodem ten gevolge van gaswinning ingediend. Zij is eigenaar van een woning en een schuur. Niet in geschil is dat de in 1964 gebouwde schuur is verzakt.
De door verweerder ingeschakelde deskundige stelt dat de zetting is veroorzaakt door een matige draagkracht van de fundatie en een niet-draagkrachtige ondergrond, waarbij er wegens een groot hoogteverschil zand wordt weggedrukt.
In het beroepschrift is, onder verwijzing naar een deskundigenbericht, gesteld dat een funderingsonderzoek en een draagkrachtberekening ontbreken. Verder is naar voren gebracht dat gegevens die de gestelde inklinking kunnen veroorzaken (zoals een grondwaterstandsverlaging) ontbreken.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat op basis van het rapport van de door haar ingeschakelde deskundige de conclusie kan worden getrokken dat de schade uitsluitend kan worden toegerekend aan een autonome zetting.

Rechtsvraag

Wat dient de rechtbank te doen als zij van oordeel is dat verweerder het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd?

Uitspraak

Bij brief van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank aan partijen de vraag voorgelegd wat zou moeten gebeuren als de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd.
Bij brief van 1 november 2022 heeft verweerder gewezen op de uitspraken van de ABRvS waarin is geoordeeld dat verweerder in uitgangspunt in de gelegenheid moet worden gesteld om het bewijsvermoeden alsnog te weerleggen, behoudens het geval dat aangenomen moet worden dat dit niet mogelijk is. Verweerder doelt hierbij op § 94 van de uitspraak van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631):
‘De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de aangevoerde gronden of het bewijsvermoeden evident en aantoonbaar is weerlegd en dus of het Instituut aan zijn bewijslast heeft voldaan en zijn besluitvorming op de adviezen mocht baseren. Bij onvoldoende zekerheid of vanwege het verloop van de procedure, kan de bestuursrechter partijen in de gelegenheid stellen nader bewijs te leveren. Ook kan de bestuursrechter een externe deskundige inschakelen om zich te laten voorlichten over de vraag of het Instituut aan zijn bewijslast heeft voldaan. (…) Omgekeerd zal de bestuursrechter ook het Instituut geen gelegenheid bieden nader bewijs aan te dragen, als met voldoende zekerheid vaststaat dat het Instituut niet zal slagen in de weerlegging van het bewijsvermoeden (…).’

De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door verweerder ter zitting voorgesteld, een externe deskundige in te schakelen om zich te laten voorlichten over de vraag of verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Die vraag is hiervoor namelijk reeds ontkennend beantwoord. De getrokken conclusies zijn veelal niet van een gedegen onderbouwing voorzien.
De rechtbank zal verweerder, gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de ABRvS, wel in de gelegenheid stellen nader bewijs te leveren.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Noord-Nederland
Datum Uitspraak : 08-12-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBNNE:2022:4644
Jelle van de Poel