Provinciale staten hebben het verzoek om het inpassingsplan te herzien terecht beoordeeld aan de hand van de in het Kühne & Heitz-arrest vermelde voorwaarden. In dit geval is niet aan deze cumulatieve voorwaarden voldaan.

Casus

Bij besluit van 4 juli 2018 hebben provinciale staten van Gelderland het inpassingsplan ‘Windpark Bommelerwaard-A2’ vastgesteld. Het inpassingsplan voorziet in een windpark met drie windturbines met een gepland opgesteld vermogen van 7,5 tot 12 megawatt. Windpark Bommelerwaard-A2 B.V. is de initiatiefnemer. Het windpark is globaal gelegen tussen de Rijksweg A2 en de spoorlijn Utrecht-Den Bosch, ten zuidoosten van Zaltbommel. Inmiddels is de bouw van het windpark voltooid en is het windpark in bedrijf.

Eerder heeft appellante, naar gesteld handelend namens Actiegroep Tegenwind Zaltbommel, beroep ingesteld tegen het besluit van provinciale staten van 4 juli 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan en de met toepassing van artikel 3.33, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd voorbereide en bekendgemaakte besluiten. Bij uitspraak van 17 september 2018 in zaak nr. 201806122/2/R6 heeft de Afdeling dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. [Appellante] had de gestelde vertegenwoordiging en de gronden van het beroep niet binnen de door de Afdeling gestelde termijn aangetoond of aangevoerd. Ook was niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.

Bij besluit van 15 december 2021 hebben provinciale staten het verzoek van appellante om het inpassingsplan ‘Windpark Bommelerwaard-A2’ te herzien, afgewezen. Bij besluit van 5 juli 2022 hebben provinciale staten het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de Afdeling.

Appellante vindt dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503 (het Nevele-arrest), voor provinciale staten de verplichting bestaat om het onherroepelijke inpassingsplan te herzien. Provinciale staten hebben namelijk bij hun oordeel over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het inpassingsplan de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer betrokken. In de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, heeft zij op basis van het Nevele-arrest geconcludeerd dat de windturbinebepalingen in strijd zijn met richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (de SMB-richtlijn). Volgens appellanten volgt uit het Nevele-arrest en het arrest van het Hof van 25 juli 1991, ECLI:EU:C:1991:333 (het Emmott-arrest), de verplichting deze strijd met het Unierecht op te heffen door het onherroepelijke inpassingsplan te herzien.

Rechtsvraag

Hebben provinciale staten het herzieningsverzoek terecht beoordeeld aan de hand van de voorwaarden in het Kühne & Heitz-arrest?

Uitspraak

De Afdeling stelt vast dat het Nevele-arrest is gewezen naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Vlaamse Raad voor Vergunningsbetwistingen in het kader van een lopende vernietigingsprocedure tegen een Vlaamse stedenbouwkundige vergunning voor vijf windturbines. Die vergunning was nog niet onherroepelijk. Mede gelet op wat appellante heeft aangevoerd over de door haar aangehaalde overwegingen uit het Nevele-arrest, komt de Afdeling niet toe aan de vraag in hoeverre deze overwegingen van betekenis zijn voor onherroepelijke inpassingsplannen.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten het verzoek om het inpassingsplan te herzien terecht beoordeeld aan de hand van de in het Kühne & Heitz-arrest vermelde cumulatieve voorwaarden. Deze voorwaarden geven aan wanneer moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat het Unierecht in beginsel niet eist dat een bestuursorgaan moet terugkomen op een onherroepelijk besluit. In dit geval is aan die cumulatieve voorwaarden niet voldaan. Het beroep van appellante tegen het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het inpassingsplan heeft de Afdeling namelijk in de uitspraak van 17 september 2018 in zaak nr. 201806122/2/R6, op nationaalrechtelijke gronden niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee is dus niet voldaan aan de voorwaarde uit het Kühne & Heitz-arrest dat het moet gaan om een besluit dat definitief is geworden door een uitspraak van de hoogste nationale rechter die, gelet op latere rechtspraak van het Hof, op een onjuiste uitlegging van het Unierecht berust, zonder dat hierover prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof.

Het Emmott-arrest maakt het voorgaande niet anders, omdat dat arrest ziet op een andere situatie dan hier aan de orde is. Het Emmott-arrest ziet namelijk op de situatie dat een lidstaat zich niet mag beroepen op een termijnoverschrijding door een particulier in een procedure tegen die lidstaat, als het gaat om bescherming van de rechten die de bepalingen van een niet naar behoren omgezette richtlijn aan die particulier toekennen. Zo’n situatie is hier niet aan de orde. In het kader van het verzoek om herziening van het inpassingsplan, dat in deze procedure aan de orde is, is aan appellante geen termijnoverschrijding tegengeworpen.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 05-07-2023
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2023:2573
Ruud Veenhof