Omdat ten tijde van het indienen van een aanvraag er geen rechtstreekse aanspraak was op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen op grond van het geldende bestemmingsplan, behoefde het college dit plan, dat ten tijde van het besluit niet meer gold, niet toe te passen.
Casus
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel een aanvraag om een omgevingsvergunning eerste fase voor het realiseren van geitenstallen op een locatie te Bakel buiten behandeling gesteld. Op het perceel bevindt zich een varkenshouderij. Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2018, is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1013, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2017 vernietigd.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft het college de aanvraag geweigerd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan getoetst moet worden aan het geldende bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2017’, omdat er op grond van het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2010’ geen rechtstreekse aanspraak bestond op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en het college van oordeel is dat de Verordening ruimte Noord-Brabant in de weg staat aan verlening van de gevraagde omgevingsvergunning voor het vestigen van een geitenhouderij op het perceel.
Bij uitspraak van 28 september 2020 heeft de rechtbank het ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat niet in geschil is dat het bouwplan rechtstreeks past binnen de bestemming ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’ zoals nader gedefinieerd in het bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2010’. Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sprake kan zijn van een rechtstreekse aanspraak op een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat voor bouwwerkzaamheden zoals hier het geval met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 40 cm een ontheffing nodig is en het verlenen van een ontheffing een discretionaire bevoegdheid is, bestond er geen rechtstreekse aanspraak.
Rechtsvraag
Had het college het ten tijde van het indienen van de aanvraag om vergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, niet meer geldende bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2010’ moeten toepassen bij de besluitvorming omtrent de aanvraag?
Uitspraak
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 4 november 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2619), dient bij het nemen van een besluit op de aanvraag in beginsel het recht te worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering moet het college het ten tijde van het indienen van een aanvraag om vergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, niet meer geldende recht toepassen, maar uitsluitend als ten tijde van het indienen van de aanvraag sprake was van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Dat is het geval als het bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan niet in overeenstemming was. Naar het oordeel van de Afdeling is geen sprake van een rechtstreekse aanspraak als gebruik moet worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of een ontheffing moet worden gevraagd.
Op de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ bestaat op grond van de artikelen 18.1 en 18.2 van de planregels alleen een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen als het gaat om bouwwerkzaamheden met een oppervlakte tot 100 m2 en een diepte tot 40 cm. Uit artikel 18.2 van de planregels volgt dat voor de bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 40 cm voordat er – met een ontheffing – een bouwvergunning kan worden verleend, archeologische vooronderzoek moet liggen. Met dat onderzoek moet zijn aangetoond dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn of dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de archeologische waarden. Het onderzoek moet ook worden goedgekeurd door burgemeester en wethouders. In artikel 30.2 van de planregels is de bevoegdheid van het college opgenomen om een ontheffing te verlenen. Het college heeft op dit punt beleidsruimte. Alleen al gelet hierop bestond er op het moment dat de aanvraag werd ingediend geen rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwplan. Het betoog slaagt.
Het voorgaande betekent dat het college het ten tijde van het indienen van de aanvraag om vergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, niet meer geldende bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2010’ niet behoefde toe te passen, omdat ten tijde van het indienen van de aanvraag er geen rechtstreekse aanspraak was op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen op grond van dit bestemmingsplan. Tussen partijen staat vast dat de aanvraag in strijd was met het ten tijde van het nemen van het besluit van 31 maart 2020 geldende bestemmingsplan ‘Gemert-Bakel buitengebied 2017’. Het college heeft verder besloten geen toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Gelet hierop heeft het college in zijn besluit van 31 maart 2020 de omgevingsvergunning voor het bouwplan op juiste gronden geweigerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 28-06-2023
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2023:2505
Gijsbert Keus