* 6 maart 2019 (ABRvS 201804833/1/A1): Awb, Wabo; omgevingsvergunning beperkte milieutoets, wijzigen van kippen naar geitenhouderij, belanghebbende, gezondheid (Rb Limburg 17/2361)

2.2. De vraag waarvoor de Afdeling zich gesteld ziet, is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet kon worden aangemerkt als belanghebbende bij de aan [belanghebbende] verleende vergunning. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

2.3. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, dient bij de beoordeling van de belanghebbendheid van [appellant] de afstand van de geitenhouderij tot zijn perceel als uitgangspunt te worden genomen. De perceelgrens van [appellant] ligt op een afstand van ongeveer 650 m van de inrichting van [belanghebbende]. Gelet op deze afstand is het niet uitgesloten dat [appellant] gevolgen van enige betekenis ondervindt van de geitenhouderij in de vorm van een verhoogd gezondheidsrisico. De Afdeling vindt in de door [appellant] overgelegde rapporten steun voor dit oordeel. [appellant] moet daarom worden aangemerkt als belanghebbende bij de omgevingsvergunning beperkte milieutoets.
Of het gezondheidsrisico zodanig is dat het college de door [belanghebbende] gewenste omgevingsvergunning niet had kunnen verlenen, is een inhoudelijke toets, waaraan in het kader van de beantwoording van de vraag naar belanghebbenheid niet wordt toegekomen.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college bij zijn besluit van 13 juni 2017 [appellant]s bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Het betoog slaagt.

Waarover ging deze uitspraak?
In deze uitspraak stond de vraag centraal of appellant als belanghebbende kon worden aangemerkt bij een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning, waarmee een bestaande legkippenhouderij wordt gewijzigd naar een melkgeitenhouderij.

De Afdeling stelde bij de beoordeling – conform haar vaste rechtspraak – voorop dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toelaat, in beginsel belanghebbende is. Het criterium van “gevolgen van enige betekenis” is een correctie op dit uitgangspunt. De Afdeling oordeelde, anders dan de rechtbank, dat appellant belanghebbende bij het besluit is, omdat niet is uitgesloten dat hij gevolgen van enige betekenis ondervindt in de vorm van een verhoogd gezondheidsrisico ten gevolge van de geitenhouderij.

Waarom is dit interessant?
Deze uitspraak is allereerst interessant, omdat – voor zover mij althans bekend – de Afdeling voor het eerst oordeelt dat gevolgen van enige betekenis kunnen worden aangenomen door een verhoogd gezondheidsrisico.
Verder is vermeldenswaardig dat de Afdeling overweegt dat uitgegaan dient te worden van de afstand vanaf de perceelsgrens van appellant tot aan de geitenhouderij. De rechtbank was uitgegaan van de locatie van de woning van appellant en kwam dan ook tot een grotere afstand, circa 850 meter. De Afdeling komt tot de conclusie dat – gelet op de afstand van 650 meter – niet is uitgesloten dat appellant gevolgen van enige betekenis ondervindt in de vorm van een verhoog gezondheidsrisico, waarbij de Afdeling steun voor haar oordeel vindt in de door appellant aangehaalde rapporten (o.a. van het RIVM).
Deze uitspraak past verder in een bredere ontwikkeling, waarbij het onderwerp gezondheid in relatie tot veehouderijen vaker in (hoger) beroepsprocedures aan de orde komt. Afsluitend merk ik op dat het onderwerp gezondheid, zo is althans de verwachting, een prominentere rol zal krijgen onder de Omgevingswet.