Pontons en dekschuiten naast woonboten kunnen in casu niet worden aangemerkt als woonboot. Planregel waarin gebruik afhankelijk is van afweging door ander bevoegd gezag inzake andere belangen is in strijd met de rechtszekerheid.
Casus
In het bestemmingsplan hebben dekschuiten en pontons die naast woonboten liggen geen woonbestemming gekregen. Appellanten maken daar bezwaar tegen en stellen dat de dekschuiten en pontons op grond van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten waarbij artikel 8.2a van de Wabo is ingevoegd, zijn gelegaliseerd en had de raad deze dus als zodanig moeten bestemmen. Verder voeren zij aan dat zij vanwege de bewoonbaarheid van de woonboten een groot belang hebben bij een positieve bestemming van deze dekschuiten en pontons waar ook op of in wordt verbleven, zodat de raad ook om daaromreden de dekschuiten en pontons als zodanig had moeten bestemmen. De raad stelt dat de pontons en dekschuiten zowel functioneel als constructief niet als onderdeel van de aanwezige woonboten kunnen worden beschouwd, omdat het gaat om demontabele voorzieningen die aan de woonboten zijn verbonden en om afzonderlijke vaartuigen of bouwwerken die in veel gevallen ook pas op een later moment bij de woonboot zijn gelegd. Daarnaast zijn de opbouwen op de pontons en de dekschuiten niet vanuit de woonboot te betreden en kunnen de woonboten ook zonder de naastgelegen dekschuiten en pontons als zodanig functioneren.
Appellanten kunnen zich verder niet verenigen met een planregel waarin is bepaald dat bij het vastleggen van woonboten en bijboten sprake is van strijdig gebruik, indien er geen ligplaatsvergunning door de waterbeheerder is verleend.
Rechtsvragen
1. Had de raad de bij de woonboten aanwezige pontons en dekschuiten als onderdeel van een woonboot moeten beschouwen en dus als zodanig moeten bestemmen?
2. Mag in een planregel worden bepaald dat er sprake is van strijdig gebruik, indien een wegbeheerder geen ligplaatsvergunning heeft verleend?
Uitspraak
1. In artikel 1.108 van de planregels is een ‘woonboot’ omschreven als ‘een vaartuig, tevens een gebouw te water, dat hoofdzakelijk is ingericht als of is bestemd tot woonverblijf voor één huishouden’. Het begrip ‘woonboot’ is niet gedefinieerd in de Wabo. In de memorie van toelichting bij de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Wvw) wordt gesproken over ‘drijvende objecten waarop primair wordt gewoond zoals op een woonboot’. (Kamerstukken II 2015/16, 34 434, nr. 3, p. 1.) Dit sluit ook aan bij de definitie in het plan. Dekschuiten en pontons zijn niet hoofdzakelijk ingericht of bestemd om daarop te wonen en kunnen daarom op zichzelf niet als woonboot worden aangemerkt. Het zijn aparte drijvende objecten die niet bedoeld zijn om als woning te functioneren. Niettemin kunnen de dekschuit of het ponton en de woonboot zodanig bouwkundig en functioneel met elkaar zijn verbonden dat, hoewel oorspronkelijk sprake is van twee casco’s, het geheel ten tijde van de inwerkingtreding van de Wvvw als één woonboot moest worden aangemerkt. Op basis van wat partijen naar voren hebben gebracht, komt de Afdeling tot de conclusie dat dit zich in de aan de orde zijnde situaties niet voordoet. Weliswaar is in een aantal gevallen de dekschuit of het ponton al dan niet met lasverbindingen aan de woonboot gebouwd en is op de woonboot een verblijfsruimte of een berging met voorzieningen ten behoeve van de woonfunctie geplaatst, maar in deze gevallen zijn de woonboot onderscheidenlijk de dekschuit of het ponton niet zodanig bouwkundig met elkaar verbonden dat zij niet meer van elkaar kunnen worden gescheiden noch zodanig functioneel met elkaar verbonden dat zij niet meer afzonderlijk als zodanig herkenbaar zijn.
Over het betoog van de Vereniging en anderen dat de pontons en dekschuiten andere drijvende objecten zijn die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf als bedoeld in artikel 8.2a, tweede lid, van de Wabo, overweegt de Afdeling dat dit begrip evenmin in de Wabo is gedefinieerd. De dekschuiten en pontons zijn weliswaar drijvende objecten, maar deze worden naar het oordeel van de Afdeling niet hoofdzakelijk gebruikt voor verblijf als bedoeld in dit artikel. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de memorie van toelichting over dit begrip wordt toegelicht, dat met de term andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf, onder meer wordt gedoeld op hotelboten, restaurants en watervilla’s (zie Kamerstukken II 2015/16, 34 434, nr. 3). Gelet hierop heeft de wetgever met de categorie andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf, niet de door de Vereniging en anderen bedoelde dekschuiten en pontons voor ogen gehad.
2. Artikel 14.4.1, van de planregels luidt: ‘Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan: a. het vastleggen van woonboten en bijboten zonder ligplaatsvergunning van de waterbeheerder (…)’.
Over de onder a opgenomen planregel betogen de Vereniging en anderen dat de waterbeheerder bepaalt of een ligplaatsvergunning nodig is. De waterbeheerder kan bepalen dat in een voorkomend geval met een melding kan worden volstaan. In dat geval is toch sprake is van planologisch strijdig gebruik.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met deze planregel het toegelaten gebruik afhankelijk gemaakt van een nader afwegingsmoment door een ander bevoegd gezag ter behartiging van andere belangen en moet deze planregel daarom in strijd met de rechtszekerheid worden geacht.
Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 22-12-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:2902
Gijsbert Keus