Last onder dwangsom onttrekkingsverbod oppervlaktewater. Definitie oppervlaktewaterlichaam.
Casus
Bij besluit van 22 juli 2022 heeft de dijkgraaf van het Waterschap Scheldestromen besloten dat het binnen het beheergebied van het waterschap per 25 juli 2022 verboden is om water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. De aanleiding voor dit verbod is gelegen in de aanhoudende droogte in de zomer van 2022, als gevolg waarvan het peil in de waterlopen binnen het beheergebied snel daalt. De komende periode wordt verwacht dat die droogte blijft aanhouden.
Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers, vanwege het op 3 augustus 2022 handelen in strijd met dat algeheel onttrekkingsverbod. De last houdt in dat verzoekers geen oppervlaktewater mogen onttrekken en dat per geconstateerde overtreding van de last een dwangsom wordt verbeurd van € 5.000, met een maximum van € 25.000. Verweerder baseert die last op een toezichtrapport van 4 augustus 2022 dat is opgesteld naar aanleiding van een controle op het perceel van verzoekers op 3 augustus 2022. Tijdens die controle is door de toezichthouder geconstateerd dat water werd gepompt uit een sloot langs [naam straat] en dat met dat water een uienveld van verzoeker werd beregend.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om de last onder dwangsom op te schorten. Ter onderbouwing van dat verzoek hebben zij aangevoerd dat het algeheel onttrekkingsverbod niet van toepassing is op het onttrekken van water uit de sloot langs [naam waterzuiveringsfabriek], omdat die sloot geen oppervlaktewater bevat en geen oppervlaktewaterlichaam is. Verzoekers hebben daar aan toegevoegd dat zij het effluent uit de sloot op grond van een ontheffing uit 1990 mogen gebruiken om de gewassen te beregenen.
Rechtsvraag
Kan de sloot worden aangemerkt als een oppervlaktewaterlichaam? Is er sprake van een overtreding van het onttrekkingsverbod?
Uitspraak
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van de Waterschapswet, in verbinding met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, wanneer sprake is van een overtreding van het verbod tot het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam dat sinds 25 juli 2022 geldt voor de gehele provincie Zeeland. Tussen partijen is primair in geschil of dat verbod van toepassing is op het onttrekken van water uit de sloot bij de [naam waterzuiveringsfabriek]. Meer specifiek is tussen partijen in geschil of die sloot aangemerkt kan worden als een oppervlaktewaterlichaam.
In zowel de Keur als in de Waterwet staat als definitie voor het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ opgenomen: het samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. Uit de wetsgeschiedenis van de Waterwet blijkt dat met de omschrijving van het begrip oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet is aangesloten bij de invulling die in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling is gegeven aan datzelfde begrip uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat een waterloop (in dit geval sloot) aangemerkt wordt als oppervlaktewaterlichaam, wanneer daarin een normaal ecosysteem aanwezig is en wanneer die waterweg in verbinding staat met een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de sloot bij de [naam waterzuiveringsfabriek] terecht aangemerkt als een oppervlaktewaterlichaam. Ter zitting is door partijen verklaard dat die sloot is gelegen naast de [naam waterzuiveringsfabriek], dat een teveel aan water (effluent, schoon afvalwater) uit de [naam waterzuiveringsfabriek] in die sloot wordt geloosd en dat in die sloot een stuw is aangebracht door verzoekers. Wanneer vanuit de [naam waterzuiveringsfabriek] teveel water op de sloot wordt geloosd, gaat dat water over de stuw en stroomt het via een systeem van zoutwaterwegen uiteindelijk in het Veerse Meer. Het Veerse Meer is een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Waterwet. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat in de sloot een normaal ecosysteem aanwezig is (waarbij de kwaliteit ervan niet relevant is) én dat de sloot ook in verbinding staat met een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Waterwet. Dat het water maar één kant op stroomt én alleen wanneer teveel water vanuit de [naam waterzuiveringsfabriek] in de sloot terecht komt, maakt die conclusie naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Dat het water van de sloot uiteindelijk terecht kan komen in het oppervlaktewaterlichaam Veerse Meer, betekent dat sprake is van enige vorm van een verbinding. Daarnaast is de sloot ook aan te merken als vrij aan het aardoppervlak voorkomend water en blijkt uit de definitie van het begrip oppervlaktewaterlichaam dat ‘stuwen’ daar als ondersteunend kunstwerk onderdeel van uit kunnen maken.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het besluit tot het instellen van het algeheel onttrekkingsverbod in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder b, van de Keur afgeleid kan worden dat het verbod geldt in afwijking van verleende (onttrekkings)vergunningen. Dat betekent dat het onttrekkingsverbod – als bijzondere maatregel in verband met de droogte – geldt in afwijking van een aan verzoekers in 1990 verleende vergunning voor het onttrekken van water uit de sloot.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum Uitspraak : 12-08-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBZWB:2022:4687
Odile Scholte