Vergunningplicht beweiden en bemesten, intern salderen, berekenen referentiesituatie bemesten aan de hand van bestemmingsplan, inclusief overgangsrecht.
Casus
Er is een verzoek om handhaving ingediend vanwege het zonder Wnb-vergunning beweiden en bemesten van gronden. Gedeputeerde staten hebben het verzoek om handhaving afgewezen omdat geen sprake is van significante effecten.
Rechtsvragen
1. Op welke wijze moet de referentiesituatie voor bemesten worden berekend?
2. Kan aan planologisch overgangsrecht een referentiesituatie worden ontleend?
3. Hebben gedeputeerde staten de referentiesituatie op de juiste wijze bepaald?
Uitspraak
1. De referentiesituatie van bemesten kan worden ontleend aan het planologisch regime dat voor die gronden geldt. Verder heeft de Afdeling uiteengezet op welke wijze de – omvang van de – referentiesituatie voor percelen die worden beweid en/of bemest kan worden bepaald. Uit die uitspraak (van 22 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874) volgt dat aan het planologische regime een referentiesituatie voor bemesten kan worden ontleend als (1) voor de gronden vanaf de referentiedatum ononderbroken een planologisch regime van kracht is geweest waaruit volgt dat bemesten is toegestaan èn (2) die gronden voor de referentiedatum werden bemest. Dat wordt als vaststaand aangenomen als de gronden op dat moment als landbouwgrond in gebruik waren. De referentiedatum als hiervoor bedoeld is in beginsel 10 juni 1994. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken. De omvang van de referentiesituatie wordt begrensd door de hoogste stikstofgebruiksnorm voor enig gewas dat op de gronden planologisch is toegestaan. Het gaat hier om de stikstofgebruiksnorm die is opgenomen in Bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zoals die geldt op het moment van de aanvraag van de natuurvergunning of het nemen van het besluit, als op dat moment een hogere norm geldt.
Verder volgt uit die uitspraak dat voor gronden die voor de referentiedatum als landbouwgrond werden gebruikt en waarvan uit het planologische regime volgt dat sinds de referentiedatum agrarisch grondgebruik en vanaf 2006 het gebruik als grasland is toegestaan, de referentiesituatie van bemesten gelijk is aan het aantal kilo’s stikstof dat volgens de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet op grasland met volledig maaien op een bepaalde grondsoort mag worden gebracht.
2. Als het agrarisch gebruik na de wijziging van een bestemming op grond van het planologisch overgangsrecht mag worden voortgezet, dan geldt voor die gronden een planologisch regime waaruit volgt dat bemesten is toegestaan. Aan het planologisch overgangsrecht kan dan een referentiesituatie worden ontleend, mits aannemelijk is dat het agrarisch grondgebruik onder het overgangsrecht is voortgezet.
3. Op de zitting heeft het college gesteld dat niet, bijvoorbeeld aan de hand van luchtfoto’s, gecontroleerd is dat de percelen op de vroegste referentiedatum feitelijk in gebruik waren als landbouwgrond. Het college stelt dat het dat in dit geval ook niet hoeft te doen, omdat niet aannemelijk is dat percelen die op de vroegste referentiedatum agrarisch gebruikt mochten worden, op die datum niet ook al feitelijk in agrarisch gebruik waren. Agrarische bestemmingen worden nu eenmaal gegeven aan gronden die agrarisch gebruikt worden. Als een perceel op de vroegste referentiedatum een agrarische bestemming heeft, dan ligt het alleszins in de rede dat het perceel als zodanig is bestemd omdat het indertijd al in agrarisch gebruik was. Het college vindt dat het in dit geval alleen onderzoek hoefde te doen als MOB en Leefmilieu een begin van bewijs hadden geleverd dat een perceel op de vroegste referentiedatum niet in gebruik was als landbouwgrond.
De Afdeling volgt het standpunt van het college niet. MOB en Leefmilieu hebben het verzoek om handhaving gedaan op een moment waarop het weiden en bemesten vergunningplichtige activiteiten waren op grond van de Wnb, zoals die voor 1 januari 2020 luidde. Voor het vaststellen van die vergunningplicht was niet van belang of de gronden voor de vroegste referentiedatum als landbouwgrond in gebruik waren. Het is daarom in dit geval aan het college om te controleren dat de percelen op de vroegste referentiedatum feitelijk in gebruik waren als landbouwgrond.
Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 21-12-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:3886
Jelle van de Poel