De raad heeft ten onrechte het toekennen van het bouwvlak slechts gebaseerd op de verwachting dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk zal worden en dat het vergunde bouwwerk daarom uit een oogpunt van rechtszekerheid als zodanig bestemd moet worden.

Casus

Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de raad van gemeente Purmerend (voorheen gemeente Beemster) het bestemmingsplan ‘Buitengebied Beemster 2012 – partiële herziening 2021’ vastgesteld. Met deze herziening heeft de raad beoogd een aantal fouten in het bestemmingsplan 2012 te herstellen, nadien vastgestelde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen en verleende omgevingsvergunningen te verwerken, en de jongste beleidsinzichten te verwerken. Tegen het plan heeft onder andere een bewoner van een twee-onder-een-kapwoning beroep ingesteld. Hij maakt bezwaar tegen de bouwmogelijkheid voor een extra woning op het perceel die aan de bewoner van de andere helft van de twee-onder-een-kapwoning is toegekend. Laatstgenoemde bewoner heeft op 15 december 2019, op grond van de bouwmogelijkheid die het bestemmingsplan 2012 met dat bouwvlak nog steeds bood, een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het perceel aangevraagd. De vergunning is bij besluit van 18 maart 2020 verleend. In het bestreden plan is overeenkomstig de verleende vergunning opnieuw een bouwvlak toegekend, waarbij het bouwvlak is verkleind tot de oppervlakte van de vergunde woning. Appellant betoogt dat het toekennen van het bouwvlak duidelijk een fout is geweest in het bestemmingsplan 2012. Dat vindt in de eerste plaats bevestiging in de motivering van het voorbereidingsbesluit dat de raad op 4 december 2019 voor dit perceel heeft genomen. Dit besluit is op 16 december 2019 in werking getreden. Een dag voor de inwerkingtreding heeft de buurman de aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Appellant wijst er in de tweede plaats op dat de bouw van de nieuwe woning in 2009 alleen mocht plaatsvinden onder strenge voorschriften vanwege het werelderfgoed Droogmakerij de Beemster waarin het perceel ligt. Een van die voorschriften was de voorafgaande sloop van de oude woning op het perceel. Het bestemmingsplan 2012 had het bouwvlak dus al niet meer mogen bevatten. Zolang het besluit over de omgevingsvergunning niet onherroepelijk is, had de raad vast moeten houden aan zijn opvatting dat een nieuwe woning op het perceel ruimtelijk niet aanvaardbaar is.

De raad stelt dat de bouw van de extra woning uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is. Dat blijkt ook uit het voorbereidingsbesluit dat is genomen. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst moet worden aan het bestemmingsplan 2012, was het college vanwege het zogenoemde limitatief-imperatief stelsel gehouden om de vergunning te verlenen. Het college heeft in ieder geval geen mogelijkheid gezien om de aanvraag te weigeren, hoewel het bestemmingsplan 2012 deze bouwmogelijkheid niet had mogen bevatten. Hierdoor is de bouw van de woning een gegeven en naar verwachting zal de omgevingsvergunning ook in stand blijven. Daarom heeft de raad toch een bouwvlak toegekend overeenkomstig de verleende vergunning.

Rechtsvraag

Was het college vanwege het zogenoemde limitatief-imperatief stelsel gehouden om de vergunning voor de bouw van een extra woning te verlenen?

Uitspraak

De Afdeling overweegt dat de raad het aanduiden van het bouwvlak ten onrechte louter heeft gebaseerd op de verwachting dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk zal worden en dat het vergunde bouwwerk daarom uit een oogpunt van rechtszekerheid als zodanig bestemd moet worden. De afweging die de raad had moeten maken is of er uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening redenen zijn om de vergunning al dan niet in te passen, waarbij de verleende, maar nog niet onherroepelijke vergunning wel een zwaarwegend belang vormt (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9965, onder 3.4 en van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1812, onder 10.3). Er bestond derhalve geen verplichting voor de raad om het bouwvlak op te nemen in het plan. Gelet op het feit dat de verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was en de raad het voorbereidingsbesluit heeft genomen omdat de woning uit ruimtelijk oogpunt ongewenst is, was een andere uitkomst niet op voorhand onmogelijk. De raad heeft bij het aanduiden van het bouwvlak overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning dus onvoldoende rekening gehouden met de andere door hem in het voorbereidingsbesluit genoemde belangen en de belangen van appellant. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 01-03-2023
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2023:838
Gijsbert Keus