Stemgeluid, geluid van brommers en scooters en het geluid van aan- en afmerende boten is op een juiste manier meegenomen in het akoestisch onderzoek, maar het geluid van boten die langs de woningen van eisers varen is onterecht niet beoordeeld.
Casus
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘handelen in strijd met een beheersverordening’ voor het oprichten van een seizoensgebonden horecavoorziening voor maximaal 100 bezoekers. De horecavoorziening bestaat uit een demontabel horecapaviljoen met overkapping van circa 200 m² met bijbehorende (terras)voorzieningen van circa 100 m², een ligweide met ligbedden van eveneens circa 100 m² en een – na renovatie van de bestaande – aanlegsteiger met een lengte van 25 m. De horecavoorziening zal jaarlijks van april tot en met oktober dagelijks van 11:00 uur tot 21:00 uur geopend zijn.
Eisers zijn omwonenden die vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door onder andere geluidhinder. Zij geven, onder verwijzing van een in opdracht van hen uitgevoerde contra-expertise, aan dat bij het akoestisch onderzoek van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Het stemgeluid van bezoekers en ook het geluid vanwege het verkeer van en naar de horeca (o.a. boten, brommers en scooters) is niet goed onderzocht. De conclusie uit de ruimtelijke onderbouwing dat is voldaan aan stap 3 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ vinden zij daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Ook is de al bestaande geluidbelasting ter plaatse van de woningen niet bij deze conclusie betrokken, terwijl dit bij stap 3 wel is vereist.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen planologische belemmeringen zijn voor het plan en baseert zich onder andere op het akoestisch onderzoek. Naar aanleiding van de contra-expertise is het akoestisch onderzoek aangepast.
Rechtsvragen
1. Is het stemgeluid op een juiste manier meegenomen in het akoestisch onderzoek en is voldoende gemotiveerd dat voldaan wordt aan stap 3 uit de VNG-publicatie?
2. Is het geluid van brommers en scooters op een juiste manier in het akoestisch onderzoek betrokken?
3. Mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de geluidbelasting van aan- en afmerende boten niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van eisers?
4. Had verweerder het geluid van boten die van en naar de aanlegsteiger varen langs de woningen van eisers moeten beoordelen in het kader van indirecte hinder?
Uitspraak
1. Met verweerder volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat in het akoestisch onderzoek het stemgeluid niet is meegenomen. In het onderzoek is namelijk onder het kopje ‘stemgeluid’ vermeld dat voor het aantal bezoekers ervan is uitgegaan dat de bezetting continu 100% is (worst case) en wordt aangenomen dat alle aanwezige personen 75% van de tijd aan het praten zijn. Uit het aanvullende verweerschrift blijkt dat indien hierbij het stemgeluid van spelende kinderen voor 25% van de resterende tijd wordt opgeteld en wordt doorgerekend in het akoestisch model, nog altijd wordt voldaan aan de VNG-uitgave (alleen al omdat ruimschoots aan de daarin vermelde richtafstanden wordt voldaan) en de normstelling uit het Activiteitenbesluit. Verder blijkt uit de paragraaf ‘Geluidbronnen’ van het akoestisch onderzoek dat het stemgeluid van aanwezige bezoekers als akoestisch relevante bron is aan te merken. In tabel 7 is stemgeluid voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (oppervlaktebronnen terras/ligweide/schaduwdoeken) als de maximale beoordelingsniveaus (schreeuwend (luid) persoon) als bron in het akoestisch model opgenomen.
Verweerder heeft bij het aanvullende verweerschrift in het akoestisch rekenmodel de in de contra-expertise genoemde bronsterktes ingevoerd en geconcludeerd dat dit geen relevante invloed heeft op de rekenresultaten. Volgens verweerder is verder de geluidsbijdrage van de transportbewegingen ondergeschikt aan het totale geluidresultaat. Dit is door eisers niet weersproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek en de ruimtelijke onderbouwing, voldoende gemotiveerd waarom aan stap 3 van de VNG-publicatie is voldaan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt namelijk dat de incidentele maximale geluidsniveaus maximaal 65 dB(A) bedragen, wat voldoet aan de waarde die volgt uit stap 3 van het stappenplan van de VNG. In het akoestisch onderzoek is gemotiveerd waarom de incidentele maximale geluidsniveaus vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn. Aanvullend heeft verweerder hierbij in het bestreden besluit gemotiveerd weergegeven dat redelijkerwijs niet te verwachten is dat deze belasting van 65 dB(A) in de praktijk zal plaatsvinden, omdat bezoekers niet langs de randen van het perceel zullen gaan schreeuwen. Die conclusie is temeer gerechtvaardigd nu vergunninghouder geen recreatieve activiteiten zal gaan organiseren. Dit betekent dat bezoekers zich hoofdzakelijk aan de waterkant en in de omgeving van het paviljoen zullen bevinden, op grotere afstand tot de omliggende woningen.
2. Wat betreft het standpunt van eisers dat brommers, scooters en boten niet bij het onderzoek zijn betrokken, overweegt de rechtbank als volgt. In de ruimtelijke onderbouwing staat in de paragraaf ‘Verkeer en parkeren’ dat voor de verkeersgeneratie van en naar de tijdelijke voorziening onderscheid kan worden gemaakt in de volgende soorten bezoekers: 1) vervoersbewegingen vanaf de waterzijde door de bezoekers per boot die aanleggen bij de steiger; 2) vervoersbewegingen vanaf de landzijde door bezoekers die per auto het terrein bezoeken; 3) vervoersbewegingen vanaf de landzijde door recreanten uit de directe omgeving die per fiets of te voet de voorziening bezoeken. Bij de berekening van de verkeersgeneratie worden geen aantallen bewegingen van boten, brommers en/of scooters genoemd.
Wat betreft brommers en scooters overweegt de rechtbank als volgt. In de nota van zienswijzen staat daarover het volgende: ‘Voor wat betreft de mogelijke geluidsoverlast als gevolg van de toename van brommers en snorfietsen over de fietspad achter de woningen, geldt in de eerste plaats dat dit een aanname is, en dat de seizoensgebonden horecavoorziening niet automatisch tot een dergelijke toename zal leiden. Daarnaast zal de etmaalwaarde van 50 dB(A) (de richtwaarde voor het toetsen van indirecte (verkeers)geluidhinder) door incidenteel brommerverkeer (al dan niet in groepen) redelijkerwijs niet worden benaderd. Ter vergelijking: de berekende indirecte hinder als gevolg van autoverkeer dat zich via de maatgevende woning van en naar de horecagelegenheid begeeft, bedraagt 45 dB(A), als gevolg van 104 autoverkeersbewegingen.’ De rechtbank komt dit niet onredelijk voor. Eisers hebben gesteld, noch onderbouwd dat dit niet juist zou zijn.
3. Ten aanzien van geluid door boten overweegt de rechtbank als volgt.
In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de aanlegsteiger een lengte van 25 m heeft met een capaciteit voor vier kleine boten. In de nota van zienswijzen staat dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met het reflecterende karakter van het water. Dat is in het rekenmodel gemodelleerd met bodemfactor 0 (volledig akoestisch reflecterend). In het verweerschrift stelt verweerder het volgende: ‘Hoewel de circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.” (de schrikkelcirculaire) ziet op de beoordeling van indirecte hinder die wordt veroorzaakt door aan de inrichting toe te rekenen verkeersbewegingen op de openbare weg (buiten het terrein van de inrichting zelf), geldt ook hier dat het geluid afkomstig van aan- en afmerende boten de etmaalwaarde van 50 dB(A) in alle redelijkheid niet zal benaderen. Dit staat nog los van de vraag of ons college de aanvraag voor de bouw van een aanlegsteiger binnen de bestemming “Water (WA)” op dit punt mag beoordelen. De bouw van een aanlegsteiger is immers al toegestaan volgens het huidige planologische regime.’
In het aanvullend verweerschrift staat dat gezien de locatie van de steiger en de boten ten opzichte van de woningen, mogelijke activiteiten ter plaatse van de steiger niet zullen leiden tot een relevante bijdrage aan de geprognosticeerde geluidbelasting.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op 1) de afstand van de steiger tot de percelen van eisers, 2) de lengte van de steiger waardoor niet meer dan vier kleine boten kunnen aanleggen en 3) de beperkte vaarsnelheid ter plaatse, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geluidbelasting van aan- en afmerende boten niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van eisers.
4. Wat betreft de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerde boten die langs de woningen van een aantal eisers varen, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat dit niet meegenomen is als relevante bron in het akoestisch onderzoek, in tegenstelling tot het verkeer van en naar de inrichting over de weg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de vraag of het geluid van boten die richting de aanlegsteiger varen moet worden meegenomen bij de geluidsbeoordeling als indirecte hinder of dat deze wellicht in het heersende vaarverkeersbeeld opgaan, niet beoordeeld. Immers, aannemelijk is dat als gevolg van de horecavoorziening meer boten zullen aanleggen bij de steiger of in ieder geval richting de horecavoorziening zullen varen (en daar eventueel een al volledig bezette steiger zullen aantreffen). De rechtbank kan niet zelf beoordelen of boten die van en naar de horecavoorziening varen in het geheel geen mee te nemen geluidbron zijn en/of wat de effecten zijn als deze wel worden meegenomen als bron. Evenmin kan de rechtbank beoordelen in hoeverre de ‘akoestische restruimte’ waarop verweerder zich beroept (het verschil tussen het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 35 dB(A), in de dag- en avondperiode en de richtwaarde uit de VNG-publicatie) ook geldt voor het verkeer over water. Dit geldt te meer nu daarvoor andere afstanden tot de woningen gelden dan de afstanden tussen de woningen en de horecavoorziening en nu, ook na de zitting, geen duidelijkheid bestaat over de maximum vaarsnelheid ter plaatse.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Limburg
Datum Uitspraak : 10-05-2023
ECLI:NL:RBLIM:2023:2992
Jos Legierse