Voorzienbaarheid vervallen door onjuiste interpretatie omgevingsverordening in plantoelichting bestemmingsplan.

Casus

Bij brief van 21 juni 2017 heeft [wederpartij] aan het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade voor schade die zij lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2014’. Door dit plan is het niet langer mogelijk om haar perceel aan de [locatie] in IJsselmuiden te splitsen. Hierdoor kan er geen tweede recreatiewoning op het perceel worden gebouwd, waardoor de waarde van het perceel is gedaald.

In bezwaar heeft [wederpartij] aangevoerd dat het college ten onrechte voorzienbaarheid aan haar heeft tegengeworpen. In de plantoelichting van het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ganzendiep’ en van het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ganzendiep 2012’ is volgens haar expliciet vermeld dat artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening niet van toepassing is op het recreatiegebied Ganzendiep, waarin haar perceel ligt, zodat zij ervan uitging dat het verbod op het realiseren van nieuwe solitaire recreatiewoningen niet op haar perceel van toepassing is.

Rechtsvraag

Mocht verweerder voorzienbaarheid op grond van de omgevingsverordening tegenwerpen?

Uitspraak

Naar het oordeel van de Afdeling maken de passages in de plantoelichtingen van de twee bestemmingsplannen, waarin staat dat artikel 2.12.2 van de Omgevingsvergunning volgens de raad niet van toepassing is op het recreatiegebied Ganzendiep, dat het college de voorzienbaarheid niet aan [wederpartij] mocht tegenwerpen. Een redelijk denkend en handelend eigenaar mocht uit de passages afleiden dat de verplichting om het tegengaan van de bouw van nieuwe recreatiewoningen in bestemmingsplannen vast te leggen, niet geldt voor het recreatiegebied Ganzendiep en dus ook niet geldt voor het perceel van [wederpartij]. Dat deze passages berusten op een onjuiste interpretatie van artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening, kan het college niet aan [wederpartij] tegenwerpen. Nu volgens de raad geen aanpassing van het bestemmingsplan nodig was, hoefde zij geen nadere besluitvorming hierover te verwachten. Ook omdat het college van gedeputeerde staten geen aanleiding heeft gezien om op de plannen in het kader van het vooroverleg te reageren, dan wel om een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro te geven. Dat de bestemmingsplannen niet zijn vastgesteld met het doel om het planologische regime in overeenstemming te brengen met de provinciale verordening, doet daar niet aan af. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen, zodat het betoog van het college niet slaagt.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 09-06-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:1206
Odile Scholte