Uitbreiding in de vorm van vijf gestapelde appartementen op de tweede en derde bouwlaag, is niet aan te merken als een bijbehorend bouwwerk. Strijd met artikel 1, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.

Casus

Het college van Noord-Beveland heeft aan het bedrijf Marx Company een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen in Kamperland. Op de begane grond is een parkeergarage voorzien. Op de daarboven gelegen eerste bouwlaag zullen drie appartementen worden gerealiseerd, op de tweede bouwlaag zijn ook drie appartementen voorzien en op de bovenste bouwlaag komen twee penthouses. Om het bouwplan mogelijk te maken, is de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 20, lid 20.3 van de planregels. Het college heeft vervolgens het door de VVE en anderen tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2021 onder aanvulling van de motivering daarvan in stand gelaten en in het besluit op bezwaar aanvullend ook met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat de parkeergarage en de drie appartementen op de eerste bouwlaag als hoofdgebouw moeten worden gekwalificeerd en dat de uitbreiding daarvan in de vorm van de vijf gestapelde appartementen op de tweede en derde bouwlaag, is aan te merken als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Omdat ingevolge het bestemmingsplan een onbeperkt aantal recreatiewoningen is toegestaan binnen de bestemming ‘Wonen’, is er volgens het college geen strijd met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.

Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door de VVE en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2021 vernietigd en het besluit van 15 maart 2021 herroepen. De rechtbank heeft overwogen dat de appartementen in het voorziene appartementengebouw volledig zelfstandige woningen zijn met eigen voorzieningen en dat de vijf appartementen op de twee bovenste bouwlagen niet functioneel verbonden zijn met de ondergelegen drie appartementen. Gelet daarop kunnen deze vijf appartementen naar het oordeel van de rechtbank niet als bij de onderste drie appartementen behorende bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt. Het totale complex moet als één hoofdgebouw worden aangemerkt. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het college voor het bouwplan geen omgevingsvergunning kon verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo.

Tegen deze uitspraak heeft Marx Company hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorziening te treffen die er in voorziet dat zij weer kan beschikken over de aan haar verleende en door de rechtbank herroepen omgevingsvergunning, zodat zij in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het door haar ingestelde hoger beroep de bouwwerkzaamheden kan hervatten.

Rechtsvragen

1. Heeft het college zich in dit geval op het standpunt kunnen stellen dat de parkeergarage en de drie appartementen op de eerste bouwlaag als hoofdgebouw moeten worden gekwalificeerd en dat de uitbreiding daarvan in de vorm van de vijf gestapelde appartementen op de tweede en derde bouwlaag, is aan te merken als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor?
2. Is er geen strijd met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor omdat het bestemmingsplan een onbeperkt aantal recreatiewoningen toelaat binnen de bestemming ‘Wonen’?

Uitspraak

1. Marx Company heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter weliswaar terecht betoogd dat de omschrijving van het begrip bijbehorend bouwwerk in artikel 1 van bijlage II bij het Bor niet vereist dat de uitbreiding van een hoofdgebouw functioneel verbonden moet zijn met de rest van het gebouw, zoals de rechtbank heeft overwogen, maar dat laat onverlet dat de voorzieningenrechter in dit geval naar zijn voorlopige oordeel beletselen ziet voor het college om toepassing te geven aan artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor.
Zoals het college in zijn besluit op bezwaar heeft overwogen, zijn op het perceel waar het bouwplan is voorzien, slechts grondgebonden woningen toegestaan. De voorzieningenrechter ziet geen reden om op voorhand aan te nemen dat de in het bouwplan voorziene parkeergarage met daarboven drie appartementen, die volgens Marx Company tezamen als het hoofdgebouw moeten worden aangemerkt, in overeenstemming zijn met de op het perceel rustende woonbestemming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekken de parkeergarage en de appartementen op de eerste verdieping niet ter verwezenlijking van de aan het perceel toegekende bestemming, omdat uitsluitend grondgebonden woningen dat doen. Dat betekent dat dit deel van het bouwplan niet kan bijdragen aan de verwezenlijking van de op het perceel rustende bestemming, zodat het niet kan worden aangemerkt als hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Gelet hierop kunnen de vijf op de bovengelegen verdiepingen voorziene appartementen ook niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk bij de voorziene parkeergarage en de daarboven gelegen drie appartementen.

2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verzet artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor zich ook tegen toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. Het bestemmingsplan staat ter plaatse van het perceel de bouw van vier woningen toe. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat dit maximum aantal uitsluitend geldt voor permanent te bewonen woningen en dat het bestemmingsplan een onbeperkt aantal recreatiewoningen toestaat binnen de bestemming ‘Wonen’. Een recreatiewoning is een bijzondere vorm van een woning in de zin van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 20.2.1 van de planregels mogen, behoudens de onder b tot en met d van dat artikel genoemde bouwwerken, op het perceel alleen woningen worden gebouwd. Als een recreatiewoning niet onder het begrip woning zou vallen, zoals het college heeft gesteld, zou dat dus betekenen dat de bouw van een recreatiewoning ingevolge dat artikelonderdeel niet is toegestaan. Dat de bouwregels met het maximum van vier wooneenheden, zoals opgenomen in artikel 20.2.2, onder e, van de planregels ook betrekking hebben op recreatiewoningen, blijkt ook uit artikel 20.3, aanhef en onder h, van de planregels, waarin is bepaald dat het college uitsluitend ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen van het in artikel 20.2.2, onder e, opgenomen maximum van vier wooneenheden mag afwijken. Omdat het bestemmingsplan maximaal vier woningen toestaat, voldoet het bouwplan waarin acht woningen zijn voorzien, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet aan artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 15-03-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:741
Gijsbert Keus