Voor het circuit Zandvoort is de combinatie van een milieuvergunning uit 1997 en natuurvergunningen uit 2011, 2015 en 2017 het vergunningenpakket dat de referentiesituatie voor de beoordeling van stikstofdepositie vormt. Omdat in de referentiesituatie onbeperkt gebruik van het circuitterrein toegestaan was, kunnen geen concrete emissies aan de in de referentiesituatie toegestane activiteiten worden verbonden. Dit brengt met zich dat de stikstofemissie en -depositie te allen tijde minder zal zijn dan hetgeen op grond van de verleende vergunningen ten hoogste mogelijk is.
Casus
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben een Wnb-vergunning verleend voor de Formule 1 Grand Prix op het circuit van Zandvoort. Verschillende natuurorganisaties hebben hiertegen beroep aangetekend. Volgens deze organisaties leidt de Grand Prix tot extra stikstofdepositie in met name het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid.
Rechtsvragen
1. Kan de combinatie van een milieuvergunning en natuurvergunningen worden aangemerkt als de referentiesituatie?
2. Maakt de Formule 1 Grand Prix deel uit van de referentiesituatie?
3. Is er sprake van extra stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie?
Uitspraak
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een combinatie van én een toestemming van voor de referentiedatum, én een drietal wijzigings(natuur)vergunningen, die samen dekkend zijn en bestaande rechten geven voor de exploitatie van het circuitterrein. Op basis daarvan mocht het circuitterrein jaarrond worden gebruikt voor diverse auto- en motorsportactiviteiten en andere (grootschalige) publieksevenementen, alsmede 12 UBO-dagen, waaronder de Formule 1. De stelling van eiseressen dat er hooguit een bestaand recht is voor maximaal 7 UBO-dagen wordt daarom niet gevolgd. De vergunning uit 2011 is uitdrukkelijk een uitbreidingsvergunning. Met dat besluit is niet beoogd voordien bestaande rechten op grond van de milieuvergunning in te trekken.
De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, overweging 17.2) de referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Hrl) van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat in dit geval de combinatie van de milieuvergunning uit 1997 en de natuurvergunningen uit 2011, 2015 en 2017 het dekkende vergunningenpakket is dat de referentiesituatie vormt. Daarbij is verweerder er terecht van uitgegaan dat de vraag of wellicht in 2011, 2015 en 2017 niet kon worden volstaan met uitbreidings-/wijzigingsvergunningen, maar dat toen (ook) een integrale natuurvergunning voor het gehele circuitterrein had moeten worden verleend, thans niet ter beoordeling staat, omdat deze vergunningen onherroepelijk zijn.
2. De rechtbank stelt vast dat in de referentiesituatie het circuitterrein jaarrond mocht worden gebruikt voor diverse auto- en motorsportactiviteiten en andere (grootschalige) publieksevenementen, alsmede 12 UBO-dagen, waaronder de Formule 1. Daarbij zijn geen beperkingen gesteld aan de exploitatie. Het laten verrijden van een Formule 1 is dan ook onderdeel van de referentiesituatie. Dat er aanpassingen aan de baan nodig waren om te kunnen (blijven) voldoen aan de geldende (veiligheids)eisen voor het houden van een Formule 1, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat ook het evenement Formule 1 als zodanig als een wijziging van de bestaande activiteit moet worden aangemerkt. Dat sinds de verlening van de Wm-vergunning in 1997 geen Formule 1 is verreden doet daaraan niet af.
3. Verweerder heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat beoordeeld moet worden of de aangevraagde wijzigingen niet leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie wordt ontleend aan de vergunde en niet aan de feitelijke situatie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175, overweging 10). Als de wijziging niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie (= intern salderen), dan is uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft (zie onder meer eerdergenoemde uitspraak ECLI:NL:RVS:2021:71).
Omdat in de referentiesituatie onbeperkt gebruik van het circuitterrein toegestaan was, kunnen geen concrete emissies aan de in de referentiesituatie toegestane activiteiten worden verbonden. Dit brengt met zich dat de stikstofemissie en -depositie te allen tijde minder zal zijn dan hetgeen op grond van de verleende vergunningen ten hoogste mogelijk is. Tot die conclusie komt ook de STAB. In de vergunning is de stikstofemissie ten opzichte van de referentiesituatie beperkt door de beperking van het baangebruik met 28 dagen per jaar (vanaf 2021) en de beperking van de maximale jaarvracht tot 6.134 kg NOx /jr. Verweerder stelt dan ook terecht dat de wijziging van het project niet tot meer stikstofdepositie kan leiden dan het bestaande project. Daarmee is uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft en kon de vergunning worden verleend zonder passende beoordeling.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Noord-Holland
Datum Uitspraak : 06-04-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBNHO:2022:3350
Koert Ottens