Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor intern salderen om de reeds beëindigde activiteiten in de referentiesituatie te betrekken. Het is onjuist de referentiesituatie aan de vergunde of gemelde situatie te ontlenen. In de praktijk komt deze meestal niet overeen met de bestaande situatie.

Casus

De gemeenteraad van Middelburg heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat de realisatie van een nieuw bedrijventerrein mogelijk maakt. Het plangebied ligt op ongeveer 2 km van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. De Zeeuwse Milieufederatie e.a. betogen dat in de stikstofberekening is uitgegaan van een onjuiste referentiesituatie. Appellanten bestrijden in dat verband het standpunt van de raad dat een agrarische veehouderij al eerder is beëindigd en daarom van een eerdere datum voor de referentiesituatie mocht worden uitgegaan. Appellanten menen dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor intern salderen.

Rechtsvragen

1. Wordt voldaan aan de voorwaarden van intern salderen voor plannen, zodat bij het bepalen van de referentiesituatie rekening kan worden gehouden met de beëindiging van een veehouderij?
2. Dient bij de vaststelling van de referentiesituatie voor plannen rekening te worden gehouden met de vergunde veebezetting?

Uitspraak

1. In de uitspraak van 1 september 2021 over het bestemmingsplan ‘Zandzoom 2019’ (ECLI:NL:RVS:2021:1960, rechtsoverweging 24.2) heeft de Afdeling uiteengezet onder welke voorwaarden in het kader van de interne saldering activiteiten die beëindigd zijn vóór de gehanteerde peildatum toch kunnen worden betrokken in de referentiesituatie. De eerste voorwaarde is dat onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
De tweede voorwaarde houdt in dat uitgesloten moet zijn dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de peildatum.
Als derde voorwaarde geldt dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel. Het is in overeenstemming met de Wet natuurbescherming (Wnb) om een al beëindigde activiteit die aan deze strikte voorwaarden voldoet, mee te nemen in de referentiesituatie.
De Afdeling stelt vast dat in de huidige situatie een veehouderij in het plangebied ligt die tijdens de realisatie van fase 2 gesloopt zal worden. Op de zitting heeft de raad bevestigd dat de agrarische bedrijfsactiviteiten al eerder, rondom de koop in 2008 van het agrarische bedrijf door de gemeente, zijn beëindigd. In de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan werden dus geen dieren meer gehouden. De overgelegde stukken rechtvaardigen echter niet de conclusie dat onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Het overgelegde document dat een overeenstemming op hoofdlijnen bevat over de aankoop van de veehouderij, geeft geen inzicht in de beweegredenen van het gemeentebestuur op dat moment. Evenmin heeft de raad onderbouwd dat uitgesloten is dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd en dat er in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten op de betrokken percelen zijn ontplooid. De raad heeft dus niet onderbouwd dat wordt voldaan aan de voorwaarden om reeds beëindigde activiteiten in de referentiesituatie te betrekken.

2. Verder zijn in het stikstofonderzoek voor de referentiesituatie de aantallen en soort vee in de veehouderij gehanteerd waarvoor toestemming is verleend op grond van een melding van 15 januari 1992 op basis van het toenmalige Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer. Het is in beginsel niet juist de referentiesituatie enkel aan de vergunde of gemelde situatie te ontlenen, omdat deze in de praktijk wegens een veelal aan de orde zijnde onderbezetting van de stallen niet zal overeenkomen met de bestaande situatie op de datum van de gehanteerde referentiesituatie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:498, onder 4.4). Dit kan anders liggen als aannemelijk wordt gemaakt dat geen discrepantie bestaat tussen de vergunde of gemelde situatie en de feitelijke veebezetting.
Bij de beoordeling moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, waarbij ook eerder bestemde maar nog niet benutte planologische mogelijkheden moeten worden betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1991, onder 6.5). Bovendien is bij het bepalen van de referentiesituatie rekening gehouden met de beëindiging van de veehouderij. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het plan eraan in de weg staat dat dit agrarische bedrijf wordt hervat naast de ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 05-04-2023
ECLI:NL:RVS:2023:1350
Koert Ottens