Een beslissing op grond van de Schaderegeling Stichting Calamiteitenfonds is een besluit in de zin van de Awb.

Casus

[Wederpartij] heeft op 4 mei 2017 verzocht om een voorziening uit het Calamiteitenfonds voor haar woning aan de [locatie] te Brunssum. De woning ligt op de breuklijn van de concessie van de voormalige staatsmijn Hendrik en vertoont scheurvorming als gevolg van de mijnbouwactiviteiten.

In 2015 is het Calamiteitenfonds opgericht, dat wordt beheerd door de Stichting. De Staat der Nederlanden, de provincie Limburg en de gemeenten in de voormalige mijnbouwstreek hebben hierin € 2 miljoen gestort ten behoeve van het treffen van bouwtechnische voorzieningen, in die gevallen waarin de veiligheid van wonen niet meer is gewaarborgd. De schade moet het gevolg zijn van beweging van de bodem die is veroorzaakt door de aanleg en/of exploitatie van mijnbouwwerken. Daaronder is schade door bodembewegingen begrepen die het gevolg zijn van het geleidelijk vollopen van mijnen met mijnwater sinds het staken van het oppompen van dat mijnwater in 1994. De (rechtsopvolgers van de) voormalige exploitanten van die mijnbouwwerken en de Staat der Nederlanden erkennen geen aansprakelijkheid voor het ontstaan van die schade. Het Calamiteitenfonds is een noodvoorziening waarop een beroep kan worden gedaan, in afwachting van een algehele regeling voor de vergoeding van schade door delfstoffenwinning, waaronder steenkoolwinning. De noodvoorziening is bedoeld voor schrijnende woonsituaties waarin de veiligheid van wonen niet langer is gewaarborgd. De noodvoorziening bestaat uit bouwtechnische voorzieningen in natura en niet uit een uitkering aan de verzoeker.

In hoger beroep is in geschil of het bestuur redelijkerwijs het besluit van 6 november 2017 mocht intrekken en de aanvraag om een voorziening uit het Calamiteitenfonds alsnog mocht afwijzen.

Rechtsvraag

Staat tegen een beslissing van het bestuur op grond van de Schaderegeling Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg beroep bij de bestuursrechter open?

Uitspraak

De Afdeling stelt vast dat het bestuur van de Stichting, een privaatrechtelijke rechtspersoon die is opgericht om op geld waardeerbare voorzieningen aan derden te verstrekken, aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. In dit geval is aan de twee cumulatieve vereisten voldaan dat het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate wordt bepaald door één of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het inhoudelijke vereiste) en dat de voorzieningen in overwegende mate gefinancierd worden door één of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het financiële vereiste). Zie r.o. 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379.

De Schaderegeling is vastgesteld door het bestuur en bevat de criteria en de procedure voor de toekenning van een noodvoorziening. In artikel 11.2 van de akte van oprichting van de Stichting is bepaald dat het vaststellen, wijzigen of opheffen van deze schaderegeling onderworpen is aan de voorafgaande goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. Op 24 juli 2015 is een Bestuurlijk Akkoord gesloten tussen de provincie Limburg en de twaalf gemeenten in Zuid-Limburg, waarin is vastgelegd dat de verdeelsleutel bij een concrete bijdrage uit het Calamiteitenfonds 50% Rijk, 25% provincie is en dat 25% door de gemeente waarin het specifieke schadegeval zich voordoet, moet worden bijgedragen.

De Afdeling stelt vast dat er geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor de Schaderegeling en dat de regels, zoals die in de Schaderegeling zijn opgenomen, moeten worden aangemerkt als beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.

De Schaderegeling is een beleidsregel, waarmee het bestuur van de Stichting een nadere invulling en concretisering van zijn algemene bevoegdheid tot het verstrekken van op geld waardeerbare voorzieningen ten laste van de publieke middelen geeft. Op grond van artikel 4:84 van de Awb is het bestuur verplicht om overeenkomstig deze beleidsregel op aanvragen om schadevergoeding te beslissen.

De Schaderegeling heeft gelet op de onder 2 beschreven context waarbinnen die regeling is opgesteld, een publiekrechtelijk karakter, zodat een beslissing op basis van de Schaderegeling moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit oordeel sluit aan bij een ontwikkeling in de rechtspraak die mede vorm heeft gekregen in de uitspraken van de Afdeling van 14 mei 1986, ECLI:NL:RVS:1986:AM9085 (Metroschade) en 1995, ECLI:NL:RVS:1995:ZF1850 (Silicose).

Uit het voorgaande volgt dat de beslissing, waarbij het bestuur de aanvraag van [wederpartij] om een voorziening heeft afgewezen, dient te worden aangemerkt als een besluit, waartegen rechtsmiddelen konden worden ingesteld.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 04-11-2020
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2020:2606
Odile Scholte