De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van de geluidhinder als gevolg van het plan had moeten uitgaan van het door de WHO aanbevolen maximale geluidniveau van 45 dB Lden.

Casus

De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld en omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van drie windturbines met een tiphoogte van 150 meter ter vervanging van drie minder hoge windturbines. Eigenaren van nabijgelegen woningen en recreatiewoningen vrezen voor geluidsoverlast en gezondheidsschade.

Rechtsvraag

1. Had de raad, gezien de aanbevelingen van de WHO over omgevingsgeluid van 2018 terzijdestelling van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit, een maximale geluidbelasting van 45 dB Lden moeten hanteren?

2. Zijn de aanbevelingen van de WHO aan te merken als een ieder verbindende verdragsbepalingen in de zin van artikel 94 van de Grondwet?

3. Is er wetenschappelijk bewijs voor een aantoonbaar verband tussen windturbinegeluid en volksgezondheid?

Uitspraak

1. De windturbines moeten voldoen aan de geluidnormen die in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. Uit de plantoelichting volgt dat de raad voor de aanvaardbaarheid van geluidhinder bij de vaststelling van het plan de hierin opgenomen geluidnormering als uitgangspunt heeft genomen.

Voor zover appellanten aanvoeren dat getoetst had moeten worden aan de aanbevelingen van de WHO, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4442, onder 14.2, over het windpark De Groene Delta, heeft overwogen, betreft het door de WHO aanbevolen maximale geluidniveau van 45 dB Lden voor windturbinegeluid – in tegenstelling tot het aanbevolen geluidniveau vanwege onder meer wegverkeer, railverkeer en luchtvaart – een ‘voorwaardelijke aanbeveling’. Bij ‘voorwaardelijke aanbevelingen’ is er minder zekerheid over de doeltreffendheid van de voorgestelde aanbeveling. Dit kan blijkens de aanbevelingen van de WHO onder andere zijn ingegeven door de mindere kwaliteit van het bewijs van een netto voordeel. Ook heeft de Afdeling overwogen dat de aanbevelingen van de WHO algemeen van aard zijn en dat gelet op het vorenstaande het aanbevolen maximum van 45 dB Lden geen dwingende status heeft.

2. De aanbevelingen van de WHO zijn niet aan te merken als een ieder verbindende verdragsbepalingen in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Er is daarom geen aanleiding om met terzijdestelling van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit te oordelen dat de raad de aanbevolen maximale geluidbelasting van 45 dB Lden van de WHO had moeten hanteren. Wat betreft het karakter van de aanbeveling acht de Afdeling van belang dat, anders dan appellanten veronderstellen, het EHRM in de beslissing van 26 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0226DEC003766404, geen oordeel geeft over de status van de aanbevelingen van de WHO en het door de WHO aanbevolen maximale geluidniveau van 45 dB Lden.

3. In de uitspraak over windpark De Drentse Monden en Oostermoer, onder 119.2, is de Afdeling nader ingegaan op de effecten van windturbinegeluid op de gezondheid. In het deskundigenbericht dat in die procedure is uitgebracht, is vermeld dat er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten geen bewijs is voor directe effecten van windturbines op de gezondheid. Dit geldt ook voor de gestelde gezondheidsrisico’s van laagfrequent geluid van windturbines. De verwijzing van appellanten naar het genoemde artikel van het ANP, maakt het vorenstaande niet anders, nu daarin, zonder nadere onderbouwing, alleen staat dat de GGD onder andere voor geluidoverlast door windmolens waarschuwt. Daarnaast geeft het overgelegde rapport van het RIVM ‘Motie Schonis en de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid (2018). Het doel heiligt de middelen’ van 5 juni 2020 geen grond voor de conclusie dat er een direct wetenschappelijk verband is tussen windturbines en gezondheidsklachten. Nog daargelaten dat dit rapport dateert van na de bestreden besluiten, gaat dit rapport in algemene zin in op de achtergronden van de WHO-richtlijnen en het Nederlandse beleid en welke mogelijkheden er zijn om het beleid te verbeteren. Het rapport bevat echter geen specifieke conclusies over windturbines op basis waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat wetenschappelijk bewijs bestaat voor de gevreesde gezondheidsklachten als gevolg van windturbinegeluid. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van de geluidhinder als gevolg van het plan had moeten uitgaan van het door de WHO aanbevolen maximale geluidniveau van 45 dB Lden.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 25-11-2020
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2020:2821
Jos Legierse