Brief met bevindingen toezichthouder is een besluit in de zin van artikel 1.3 Awb, omdat het een voorafgaande goedkeuring betreft.
Casus
Vergunninghoudster is eigenaar van een boomkwekerij. Het perceel waarop deze boomkwekerij wordt geëxploiteerd, wordt doorsneden door een sloot (hierna ook: de dwarssloot). Om de beide helften met elkaar te verbinden, wordt gebruikgemaakt van een brug. Vergunninghoudster wil de sloot dempen om zijn bedrijfsvoering efficiënter te maken. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar, omdat zij met hun boten gebruikmaken van deze sloot. Het gaat hierbij onderscheidenlijk om boten die worden gebruikt voor het transport van materiaal en om rondvaartboten.
Verweerder 2 heeft naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van vergunninghoudster bij besluit van 13 juli 2018 alsnog vergunning verleend voor het dempen van de dwarssloot. Daarbij heeft verweerder 2 overwogen dat de belemmering om de vaarweg te dempen, zoals ten grondslag was gelegd aan de eerdere besluitvorming, is opgeheven omdat er een alternatieve vaarroute aanwezig is. Het besluit van 13 juli 2018 bevat het voorschrift dat pas mag worden overgegaan tot demping van de dwarssloot wanneer de alternatieve route doorvaarbaar is. Uit voorschrift 5.1 onder 5 volgt dat de doorvaarbaarheid moet worden goedgekeurd door Rijnland.
Op 2 maart 2021 heeft verweerder 2 aan vergunninghoudster meegedeeld dat de alternatieve vaarroute voldoet aan de bijzondere voorschriften van de watervergunning. Bij controle is vastgesteld dat een minimale waterdiepte van 1,0 meter en een doorvaarbreedte van minimaal 3,75 meter zijn gerealiseerd en dat de voorgeschreven remmingswerken zijn geplaatst, waarmee wordt voldaan aan de bijzondere voorschriften van die watervergunning.
Verzoekers wensen dat de brief van verweerder 2 van 2 maart 2021 wordt geschorst in afwachting van het besluit op hun bezwaar tegen deze brief. Verweerder 2 heeft zich op het standpunt gesteld dat deze brief geen besluit is, maar louter een feitelijke mededeling aan vergunninghoudster met een informatief karakter.
Rechtsvraag
Is de brief een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?
Uitspraak
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In de brief van 2 maart 2021 getiteld ‘Controle bijzondere voorschriften’ zijn de bevindingen van [D], toezichthouder in dienst bij het Hoogheemraadschap, vermeld van een onderzoek dat hij op dinsdag 23 februari 2021 om ongeveer 14:20 uur heeft verricht. Vervolgens heeft hij op basis van zijn constateringen geconcludeerd dat is voldaan aan de bijzondere voorschriften van de verleende watervergunning.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient de brief van 2 maart 2021 aangemerkt te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Anders dan verweerder 2 ter zitting heeft gesteld, gaat het bij het desbetreffende voorschrift uit de watervergunning niet om een controle achteraf van het vergunde project, maar om een voorafgaande goedkeuring die vereist is voordat van de watervergunning gebruikgemaakt kan worden. Dit blijkt duidelijk uit de bewoordingen van het bewuste voorschrift, waarin staat dat de nieuwe vaarroute doorvaarbaar moet zijn voordat er wordt gedempt en dat deze doorvaarbaarheid moet worden goedgekeurd door Rijnland. Nu de goedkeuring van de doorvaarbaarheid van de alternatieve vaarroute een noodzakelijke voorwaarde is om gebruik te kunnen maken van de watervergunning, bevat de brief van 2 maart 2021 naar voorlopig oordeel een rechtshandeling: pas na ontvangst van deze brief was vergunninghoudster immers gerechtigd om gebruik te maken van de watervergunning. De voorzieningenrechter acht het bovendien wenselijk dat – ook voor vergunninghoudster – rechtsbescherming open staat tegen een beslissing als hier aan de orde, zodat een eventueel geschil over de doorvaarbaarheid aan de orde gesteld kan worden voordat van de vergunning gebruikgemaakt wordt.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Den Haag
Datum Uitspraak : 18-06-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RBDHA:2021:6328
Odile Scholte