Omgevingsvergunning biomassacentrale, te verbranden houtsnippers zijn geen afvalstof in de zin van de Wm, categorie 18.4 van onderdeel C besluit m.e.r. niet van toepassing.

Casus

SVP levert stadsverwarming aan de bewoners en bedrijven van Purmerend vanaf drie productie-installaties, namelijk via biowarmtecentrale ‘De Purmer’ aan (hierna: De Purmer) en twee gasgestookte hulpwarmtecentrales (hierna: HWC’s) in Purmerend. SVP wil meer warmte kunnen leveren via het stadsverwarmingsnet van Purmerend. Op 18 februari 2019 heeft SVP daarom een omgevingsvergunning aangevraagd voor de oprichting van de centrale op het bedrijventerrein ‘Baanstee Noord’ in Purmerend. Appellanten voeren aan dat een omgevingsvergunning milieu is vereist omdat de stookinstallaties van de centrale, De Purmer en de HWC’s één inrichting vormen.
Zij voeren verder aan dat er een MER moet worden opgesteld omdat de houtsnippers die in de biomasscentrale worden verbrand zijn aan te merken als een afvalstof, zodat categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. van toepassing is.

Rechtsvragen

1. Zijn de stookinstallaties van de centrale, De Purmer en de HWC’s aan te merken als één inrichting?
2. Zijn de houtsnippers die in de biomassacentrale worden verbrand aan te merken als een afvalstof?

Uitspraak

1. De aanvraag van SVP om een omgevingsvergunning heeft uitsluitend betrekking op de centrale aan de Visserijweg 51 in Purmerend en niet mede op De Purmer en de HWC’s. Deze installaties behoren tot dezelfde onderneming. Deze moeten echter voldoende onderlinge technische, organisatorische of functionele binding hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen om als één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer te worden beschouwd. De rechtbank kon op grond van de beschikbare informatie oordelen over de vraag of aan het nabijheidscriterium is voldaan. Zij heeft terecht geoordeeld dat niet aan dat criterium is voldaan en dat oordeel heeft MOB niet weersproken. De centrale ligt hemelsbreed gemeten op een afstand van ongeveer 1,2 km van De Purmer. Ertussen liggen percelen van derden met bebouwing en openbare (water)wegen. De HWC’s liggen hemelsbreed gemeten op afstanden van 3,6 km en 5,2 km van de centrale.
Evenmin is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan het criterium van voldoende onderlinge binding. Hiertoe is onvoldoende dat de warmteleidingen van de centrale onderling verbonden zijn met die van De Purmer en de HWC’s en de installaties elkaars functie kunnen overnemen. Dit zou anders kunnen zijn, in het licht van artikel 3.7, zesde lid, van het Activiteitenbesluit, als de installaties op één schoorsteen zouden zijn aangesloten of zouden kunnen worden aangesloten en er zodoende sprake zou zijn van één emissiepunt. Daarvan is geen sprake. Ook is niet gebleken van andere algemene, gemeenschappelijke voorzieningen of organisatorische of functionele bindingen. SVP heeft onweersproken gesteld dat de centrale en De Purmer onafhankelijk van elkaar functioneren. Er is geen sprake van warmtelevering tussen de centrales. Volgens SVP zal de centrale functioneren op basis van eigen voorzieningen, eigen personeel, afzonderlijke brandstoftoevoer en een eigen controlekamer. Volgens SVP is verder geen sprake van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de gezamenlijke bedrijfsvoering, zoals bedrijfsriolering, kantine, gas-, water- en elektriciteitsvoorzieningen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de centrale, De Purmer en de HWC’s niet één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vormen.

2. In de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is vermeld dat de grondstoffen voor de centrale bestaan uit schone houtsnippers. Wanneer de inrichting volledig in bedrijf is, verbruikt de verbrandingslijn volgens de aanmeldnotitie ongeveer 162 ton houtsnippers per dag. Deze zijn volgens de aanmeldnotitie afkomstig van regulier onderhoud van Nederlandse bossen en landschappen en worden geleverd door Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer kan dus worden aangemerkt als een houder in de hiervoor vermelde zin. Gelet op wat hiervoor onder 8.3 is overwogen, is voor beantwoording van de vraag of de houtsnippers kwalificeren als afval van belang of uit het gedrag van Staatsbosbeheer blijkt dat hij zich van de houtsnippers ontdoet of zich moet ontdoen.
In de folder ‘Door de bomen het bos zien, zo beheert Staatsbosbeheer de bossen’ is het volgende vermeld: ‘We werken aan bossen waar de natuur beschermd wordt en waar mensen welkom zijn. Bossen waar onze kinderen en kleinkinderen van kunnen genieten. En bossen die ook een hernieuwbare grondstof leveren – hout vooral. Hollands hout is een prachtig natuurproduct. Daarnaast zijn de inkomsten een belangrijke financiële pijler onder ons natuurbeheer, al sinds onze oprichting. (…) We beschermen het bos, zorgen ervoor dat mensen het kunnen beleven en we benutten de producten die het levert. (…) We hebben ons eigen merk ‘Hollands hout’. Al het geoogste stamhout wordt gebruikt voor een zo hoogwaardig mogelijke toepassing. Rechte bomen van goede kwaliteit zijn het meest geschikt om balken en planken van te zagen. Ander hout wordt gebruikt voor papier of karton. Daarnaast leveren we vele duizenden tonnen houtsnippers, voor stadsverwarming en groene stroomopwekking. Samen met onderzoekers en bedrijven zoeken we naar nieuwe houttoepassingen.’
Staatsbosbeheer vermeldt verder op zijn website: ‘Hout kent vele duurzame toepassingen. We zoeken bij Staatsbosbeheer altijd de meest hoogwaardige toepassing voor de bomen die uit onze bossen komen. Dat wil zeggen: toepassingen waarmee we zo lang mogelijk de CO2 vastleggen die in bomen is opgeslagen. Daar richten we ook onze afzet op in. Bovendien zoeken we, samen met partners, continu naar nieuwe duurzame toepassingen voor het groene materiaal dat uit het beheer van onze gebieden komt.’ De toepassingen betreffen volgens de website: 41% zaaghout/emballagehout, 36% plaatmaterialen, 10% papier en andere industriële toepassingen, 13% brandhout en biomassa. Ook verwijst Staatsbosbeheer op zijn website naar langjarige contracten met afnemers, waaronder sinds 2012 met SVP. Volgens de website zal Staatsbosbeheer de komende 25 jaar houtsnippers aan SVP leveren waarmee De Purmer wordt gestookt. Staatsbosbeheer duidt die houtsnippers aan als ‘energiehout’.
Uit het voorgaande volgt dat Staatsbosbeheer zich niet ontdoet van de houtsnippers, of moet ontdoen, maar de houtsnippers beschouwt als een van de producten van de door hem beheerde bossen. Ook volgt hieruit dat Staatsbosbeheer de leveranties aan SVP beschouwt als een integraal onderdeel van het productieproces.
SVP is eveneens houder in de hiervoor vermelde zin. SVP heeft gesteld dat de leveranties van Staatsbosbeheer voldoen aan het geldende beleid en de regelgeving inzake de toepassing van houtsnippers in een biowarmtecentrale, waaronder de criteria van de Handreiking. SVP heeft gewezen op de contractuele relatie tussen haar en Staatsbosbeheer. Daarmee is verzekerd dat het hout zal worden gebruikt voor de stadsverwarming van Purmerend en dat dus in een vorm van verantwoorde benutting is voorzien. SVP heeft gesteld dat in de contractuele relatie met Staatsbosbeheer is vastgelegd dat de houtsnippers moeten voldoen aan de kwaliteitseisen van de Handreiking. Daarmee is volgens SVP onder meer gewaarborgd dat de houtsnippers niet het maximum van 5 gewichtsprocent aan takken dunner dan 10 cm, bladeren, naalden etc. overschrijden. Verder is van belang dat uit de hiervoor vermelde aanmeldnotitie volgt dat het schoon hout betreft dat onmiddellijk door SVP kan worden gebruikt zonder een verdere behandeling te ondergaan. De Afdeling ziet in het betoog van MOB geen aanleiding het gestelde in twijfel te trekken.
Uit het voorgaande volgt dat SVP een eindgebruiker is van de houtsnippers. SVP zal de houtsnippers als brandstof gebruiken voor de centrale, waarvoor zij een contractuele relatie heeft met Staatsbosbeheer, die de houtsnippers, die voldoen aan de kwaliteitseisen van de Handreiking, zal leveren. SVP ontdoet of moet zich dus naar het oordeel van de Afdeling evenmin ontdoen van de houtsnippers.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de houtsnippers die Staatsbosbeheer aan SVP levert, niet moeten worden aangemerkt als afvalstof in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dit betekent dat categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet van toepassing is. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het college bevestigd dat geen MER behoefde te worden opgesteld.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 01-09-2021
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2021:1939
Jelle van de Poel