Schorsing procescertificaat asbestsanering door certificerende instelling.

Casus

Linisol is een asbestsaneringsbedrijf dat in het bezit is van het procescertificaat asbestverwijdering, vereist op grond van artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Op 24 oktober 2018 heeft Normec een audit uitgevoerd op een asbestsaneringslocatie van Linisol, waarbij enkele afwijkingen zijn geconstateerd. Normec heeft naar aanleiding daarvan bij besluit van 4 december 2018 het procescertificaat van Linisol geschorst voor 30 dagen. Normec is door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 20, tweede lid, van de Arbowet aangewezen als instelling die bevoegd is procescertificaten asbestverwijdering af te geven, in te trekken of te schorsen.

Linisol heeft bij de rechtbank Limburg beroep tegen het besluit ingesteld. De rechtbank verklaarde haar beroep echter ongegrond. Vervolgens heeft het bedrijf tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.

Rechtsvragen

1. Moet een deskundig toezichthouder asbest (hierna: DTA) over een geldig facefit-testcertificaat beschikken als hij niet aan een te hoge asbestvezelconcentratie kan blootstaan?
2. Is sprake van een afwijking als conform de risicoklasse is gesaneerd, maar die risicoklasse niet juist blijkt te zijn?
3. Had het asbestsaneringsbedrijf een nieuwe sloopmelding moeten doen voor asbest dat tijdens het asbestinventarisatie onderzoek niet was aangetroffen?

Uitspraak

1. In artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van bijlage XIIIa van de Arbowet staat, voor zover nu van belang, dat de DTA één keer per certificatiejaar een erkende facefit-test moet uitvoeren. In deze bepaling staat niet dat deze plicht alleen geldt als de DTA kan blootstaan aan een te hoge asbestvezelconcentratie. Daarom heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat Linisol artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van bijlage XIIIa heeft overtreden, ervan uitgaande dat dat artikel van toepassing is. In de opvolger van deze bepaling, namelijk artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema Asbestverwijdering voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (Stcrt. 2018, 68771; hierna: het Certificatieschema), staat echter wel dat het facefit-testcertificaat alleen is vereist als de DTA kan blootstaan aan een te hoge asbestvezelconcentratie. Normec heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat de desbetreffende DTA van Linisol ook onder het Certificatieschema over een facefit-testcertificaat had moeten beschikken. De Afdeling volgt Normec niet in haar standpunt dat uitsluitend bij het gebruik van niet-betreedbare containments kan worden aangenomen dat een DTA niet kan blootstaan aan een te hoge asbestvezelconcentratie. Een dergelijke restrictieve invulling van de uitzondering op de certificeringsplicht, is namelijk niet verwoord in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b van het Certificatieschema. Dat in de toelichting op deze bepaling (Stcrt. 2018, 68771, p. 41) is vermeld dat de wijziging van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, wenselijk is ‘omdat gebruik kan worden gemaakt van niet-betreedbare containments’, maakt dit niet anders.

2. Uit het afwijkingsformulier dat Normec heeft opgesteld, blijkt dat de overtreding die zij heeft geconstateerd, in wezen betrekking heeft op de SMART Risicoclassificaties met nummers 1239680 en 1239707, die deel uitmaken van het asbestinventarisatierapport. In het afwijkingsformulier van Normec staat dat kan worden gesteld dat die SMARTS niet naar waarheid zijn ingevuld. Deze SMARTS zijn echter opgesteld door een asbestinventarisatiebedrijf, te weten GBB Asbestinventarisatie. In beide SMARTS heeft GBB Asbestinventarisatie verklaard dat sprake is van risicoclassificatie 1. Niet in geschil is dat Linisol zich aan die kwalificatie heeft gehouden. Van afwijking van de risicoklasse is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook geen sprake. Dit betekent dat Linisol artikel 43, tweede lid, van bijlage XIIIa, welke bepaling overeenkomt met artikel 43, tweede lid, van het Certificatieschema, niet heeft overtreden.

3. De desbetreffende bepaling uit bijlage XIIIa is identiek aan artikel 38, onder a, van het Certificatieschema. Deze bepaling schrijft voor dat ‘een afschrift van de sloopmelding, bedoeld in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012’ op de projectlocatie aanwezig moet zijn. Niet in geschil is dat de sloopmelding die Linisol heeft gedaan voordat zij extra asbest had aangetroffen, op 10 januari 2018 op de projectlocatie aanwezig was. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat Linisol artikel 38, onder a, van het Certificatieschema niet heeft overtreden. De Afdeling volgt Normec niet in haar betoog dat Linisol, nadat zij extra asbest had aangetroffen, een nieuwe sloopmelding had moeten doen bij het bevoegd gezag en die sloopmelding op de projectlocatie had moeten hebben. Artikel 1.26, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt namelijk al dat bij het aantreffen van extra asbest onmiddellijk een kennisgeving moet worden gedaan bij dat bevoegd gezag, wat Linisol ook heeft gedaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was Linisol niet verplicht deze kennisgeving van extra aangetroffen asbest op de projectlocatie aanwezig te hebben. Artikel 38, onder a, van het Certificatieschema schrijft alleen voor dat de sloopmelding aanwezig moet zijn.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 26-01-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:241
Peter-Arjen Boers