Voor de vaststelling van de omvang van een bouwperceel is de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen. Daarbij is raadpleging van de openbare registers niet vereist.
Casus
Het college van burgemeester en wethouders van Waalre heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, ten behoeve van het renoveren en uitbouwen van een woonhuis. Appellant woont op het naastgelegen perceel en kan zich niet verenigingen met de verleende omgevingsvergunning omdat hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het bouwplan wordt aangetast. In hoger beroep stelt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de bepaling van de omvang van het perceel ten onrechte is uitgegaan van de kadastrale perceelgrens en niet van de feitelijke perceelgrens die door een erfafscheiding, bestaande uit een hekwerk, ongeveer 2.5 m ten westen van de kadastrale perceelgrens ligt. Volgens appellant is dit stuk grond nu in zijn bezit. Gezien deze bijzondere omstandigheden had het college de omvang van het bouwperceel aan de hand van de feitelijke perceelgrens moeten bepalen. Verder betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de perceelgrenzen via een openbaar register als bedoeld in artikel 3:23 van het Burgerlijk Wetboek, en niet via de kadastrale kaarten, moeten worden vastgesteld.
Rechtsvragen
1. Had het college bij het bepalen van de omvang van het bouwperceel in dit geval moeten uitgaan van de feitelijke perceelgrens in plaats van de kadastrale perceelgrens?
2. Had het college voor het bepalen van de kadastrale perceelgrenzen, zoals in deze procedure aan de orde, de openbare registers moeten raadplegen?
Uitspraak
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:699, en 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2749), is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen. In afwijking van dit uitgangspunt kan een wijziging in eigendomsverhouding, die na de vaststelling van het bestemmingsplan is ontstaan, van belang zijn voor de vraag of de omvang van het bouwperceel is gewijzigd.
De Afdeling stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de kadastrale perceelgrens nabij de uitbouw een juiste weergave is van de eigendomsverhoudingen, omdat de erfafscheiding niet op de kadastrale perceelgrens staat. Anders dan appellant betoogt, heeft vergunninghouder niet erkend dat appellant door verkrijgende verjaring eigenaar van het stuk grond is geworden. Vergunninghouder heeft alleen aangegeven dat de erfafscheiding niet volgens de kadastrale perceelgrens is gerealiseerd en dat hij bereid is om dit in het Kadaster te laten wijzigen, mits voor het stuk grond een vergoeding wordt betaald. De vraag of de kadastrale perceelgrens door verjaring is gewijzigd, is een kwestie van privaatrechtelijke aard die in deze procedure over het bouwplan niet ter beoordeling staat. Deze vraag is aan de burgerlijke rechter voorgelegd door appellant en omdat de burgerlijke rechter zal moeten beoordelen of de eigendomsverhoudingen zijn gewijzigd, maakt de enkele aanwezigheid van objecten die behoren bij het aangrenzende perceel en die in afwijking van de kadastrale grenzen zijn geplaatst, niet dat het kadastrale perceel niet langer als de actuele situatie heeft te gelden.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat het college bij de beoordeling van het bouwplan niet vooruit hoefde te lopen op de uitkomst van de procedure bij de burgerlijke rechter en in dit geval niet hoefde uit te gaan van de feitelijke perceelgrens.
2. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd verder, net als de rechtbank, geen aanleiding voor het oordeel dat de perceelgrenzen, zoals op de bij het besluit van 19 maart 2020 behorende bouwtekeningen weergegeven, niet overeenkomen met de kadastrale begrenzing van het perceel, zodat het college niet van onjuiste gegevens is uitgegaan. Anders dan appellant betoogt, hoefde het college voor het bepalen van de kadastrale perceelgrenzen, zoals in deze procedure aan de orde, niet de openbare registers te raadplegen. Uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA0396, waarnaar appellant verwijst, volgt slechts dat het raadplegen van de openbare registers van belang kan zijn voor de vaststelling of iemand te goeder trouw eigenaar door verjaring is geworden.
Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 26-01-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:254
Gijsbert Keus