Het gemeentebestuur dient de procedure voor het vooroverleg met de provincie zodanig vorm te geven dat de vooroverlegreactie van de provincie van reële betekenis kan zijn in de besluitvorming.

Casus

De raad van Bergen heeft een plan vastgesteld dat voorziet in een nieuwe locatie voor een supermarkt met daarboven 12 appartementen en daarachter 24 grondgebonden woningen. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit. Volgens hen heeft het gemeentebestuur in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening geen vooroverleg met het provinciebestuur heeft gevoerd. Zij achten tijdig overleg – wat wil zeggen voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan – met de betrokken diensten van de provincie elementair, om te voorkomen dat plannen worden vastgesteld die indruisen tegen de aan de provincie toevertrouwde belangen. De raad stelt, onder verwijzing naar een overzicht met contactmomenten en correspondentie, dat aan het vereiste vooroverleg is voldaan.

Rechtsvraag

Is voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan aan het vereiste vooroverleg met gedeputeerde staten voldaan?

Uitspraak

Het Bro vereist dat de uitkomsten van het vooroverleg worden verwerkt in de toelichting bij het ontwerpplan. Hieruit leidt de Afdeling af dat het vooroverleg moet gebeuren voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan.

Op 31 juli 2020 is het plan in ontwerp ter inzage gelegd. Daaraan voorafgaand heeft op 17 juni 2020 en op 10 juli 2020 ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en de provincie. Hierover hebben gedeputeerde staten naar voren gebracht dat bij deze overleggen een zeer globale schets van het plan is gegeven. Een (voor)ontwerp is niet gedeeld. Voorts is op 17 juni 2020 de locatie van het plangebied niet medegedeeld en bij beide overlegmomenten is niet medegedeeld dat het plan naast een supermarkt ook in 36 woningen zou voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de inhoud van het plan, waaronder de 36 woningen, op deze overleggen is besproken.

Ter zitting hebben gedeputeerde staten aangegeven dat het provinciebestuur slechts enkele dagen voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan per mail te horen kreeg dat het plan ook in 36 woningen voorziet. Dat zou gepaard zijn gegaan met bestuurlijke druk om akkoord te gaan. Daarbij stond de datum van de terinzagelegging van het ontwerpplan al vast, omdat een latere datum ertoe zou leiden dat het plan onder de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 zou vallen, waarmee het plan in strijd is.

De raad is niet gebonden aan het standpunt van het provinciebestuur in het kader van vooroverleg. Dat neemt naar het oordeel van de Afdeling niet weg dat het gemeentebestuur de procedure zodanig vorm dient te geven, dat de vooroverlegreactie van de provincie van reële betekenis kan zijn in de besluitvorming. Dat is in dit geval niet het geval geweest. Enerzijds door de beperkte informatievoorziening bij het overleg op 17 juni en 10 juli 2020. En anderzijds doordat, nadat de inhoud van het plan aan het provinciebestuur bekend was gemaakt, het gemeentebestuur onvoldoende tijd heeft vrijgemaakt voor het provinciebestuur om een vooroverlegreactie op te stellen, en voor het gemeentebestuur om die reactie nog voor de terinzagelegging op 31 juli 2020 inhoudelijk bij de belangenafweging te betrekken. Het plan is derhalve vastgesteld in strijd met de verplichting tot vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro. Het betoog slaagt.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 30-03-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:961
Gijsbert Keus