Een naverbrander is wel aan te merken als stookinstallatie, maar hoeft niet te voldoen aan de emissie-eisen voor SO2 uit paragraaf 5.1.1 van het Activiteitenbesluit.

Casus

Verzoekster exploiteert een inrichting ten behoeve van de productie van carbon black. Bij de productie van carbon black komt restgas vrij. Het restgas wordt gescheiden van de carbon black en wordt vervolgens in twee verbrandingsinstallaties geoxideerd om het te zuiveren van schadelijke stoffen. Naar aanleiding van een administratieve controle heeft verweerder geconstateerd dat de emissies van SO2 van de centrale schoorsteen van de inrichting van verzoekster niet aan artikel 5.4 van het Activiteitenbesluit voldoen. De emissies van SO2 overschrijden de grenswaarde van 35 mg/Nm3.

Verweerder heeft verzoekster door middel van een last onder dwangsom gelast om te voldoen aan het gestelde in artikel 5.4 van het Activiteitenbesluit. Verzoekster is het niet eens met het primaire besluit en voert aan dat paragraaf 5.1.1 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is, primair omdat de verbrandingsinstallaties niet als stookinstallatie kwalificeren en subsidiair omdat sprake is van naverbranders die zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van deze paragraaf op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit.

Rechtsvragen

1. Kwalificeren de naverbranders als stookinstallatie?
2. Zijn de installaties op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit uitgezonderd van het toepassingsbereik van paragraaf  5.1.1 van het Activiteitenbesluit?

Uitspraak

1. De voorzieningenrechter leest artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit niet op die manier dat van een stookinstallatie enkel sprake is als het hoofddoel de opwekking van warmte is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ziet dit artikel zowel op autonome stookinstallaties voor het gebruik van opgewekte warmte, als op naverbranders waarbij het gebruik van de opgewekte warmte niet het hoofddoel is. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat wanneer een naverbrander geen stookinstallatie zou zijn, het ook niet nodig is om deze in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit uit te zonderen.

2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de verbrandingsinstallaties van eiseres niet vallen onder de uitzondering voor naverbranders in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat eiseres uitvoerig heeft uitgelegd dat de verbrandingsinstallaties zijn ontworpen voor het zuiveren van restgas. Dit gebeurt om de emissie van schadelijke stoffen te beheersen. Eiseres heeft daarbij toegelicht dat als in het productieproces van carbon black geen restgas met schadelijke stoffen zou vrijkomen, er geen reden zou zijn om de verbrandingsinstallaties te hebben. Eiseres heeft verder toegelicht dat de verbrandingsinstallaties geen zelfstandige functie hebben; het terugwinnen van warmte gebeurt alleen tijdens het productieproces van carbon black. Dit volgt ook uit het door eiseres overgelegde deskundigenrapport van Royal Haskoning. Voor zover verweerder betoogt dat het opwekken van energie met gebruikmaking van restgas het hoofddoel is van de verbrandingsinstallaties, acht de voorzieningenrechter dit standpunt onvoldoende onderbouwd. In dat kader acht de voorzieningenrechter relevant dat verweerder niet heeft betwist dat de verbrandingsinstallaties niet in werking zijn als er geen restgas is. Op basis hiervan kan de voorzieningenrechter niet inzien dat het opwekken van energie het hoofddoel is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarom sprake van een technische voorziening voor de zuivering van afgassen.
De verwijzing van verweerder naar de definitie van een naverbrandingsinstallatie, opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. In de algemene maatregel van bestuur van 15 april 2019 zijn de in het Uitvoeringsbesluit vastgestelde BBT-conclusies voor grote stookinstallaties in het Activiteitenbesluit geïmplementeerd. De definitie in het Uitvoeringsbesluit waar verweerder naar verwijst luidt:
‘Systeem dat is ontworpen voor de zuivering van rookgassen door verbranding, maar niet als zelfstandige stookinstallatie wordt geëxploiteerd, zoals een thermische naverbrander (d.w.z. een restgasverbrander), gebruikt voor de verwijdering van de verontreinigende stof(fen) (bv. VOS) in het rookgas met of zonder terugwinning van de daarbij opgewekte warmte. Getrapte verbrandingstechnieken, waarbij elke verbrandingsfase beperkt is tot een afzonderlijke kamer, die kunnen verschillen wat betreft de kenmerken van het verbrandingsproces (bv. brandstofluchtverhouding, temperatuurprofiel), worden geacht in het verbrandingsproces te zijn geïntegreerd en worden niet als naverbrandingsinstallaties beschouwd. Ook wanneer de in een procesverhitter/-oven of in een ander verbrandingsproces geproduceerde gassen vervolgens worden geoxideerd in een andere stookinstallatie voor het terugwinnen van de energetische waarde (met of zonder gebruik van aanvullende brandstof) om elektriciteit, stoom, warm water/warme olie of mechanische energie te produceren, wordt de laatstgenoemde installatie niet als een naverbrandingsinstallatie beschouwd.’
De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat de verbrandingsinstallaties van verzoekster voldoen aan de definitie van naverbrandingsinstallatie zoals opgenomen in de eerste zin van het hierboven aangehaalde citaat. Uit deze definitie volgt dat het terugwinnen van opgewekte warmte niet maakt dat geen sprake is van een naverbrandingsinstallatie. Voor zover verweerder wijst op de uitzondering in de laatste zin van de definitie in het Uitvoeringsbesluit, ziet dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op de situatie waarbij restgas wordt gezuiverd met terugwinning van warmte, maar op de situatie waarbij restgas wordt toegevoegd aan een andere, autonome stookinstallatie, niet zijnde een naverbrandingsinstallatie. De uitleg die verweerder aan deze laatste zin geeft, zorgt er immers voor dat elk systeem dat is ontworpen en wordt gebruikt voor de zuivering van restgas en dat ook warmte terugwint onder de uitzondering valt, waardoor de eerste zin van de definitie geen betekenis meer heeft.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Den Haag
Datum Uitspraak : 22-03-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBDHA:2022:2548
Jelle van de Poel