Vergunning voor opslag van PFAS-houdende grond.
Casus
Verweerder heeft Schiphol Nederland B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een definitieve tijdelijke grondopslagvoorziening (DTOP). De DTOP is bestemd voor grond die met PFOS verontreinigd kan zijn. Omdat er vooralsnog onvoldoende hergebruiks-, reinigings- en of verwijderingsmethoden voor PFOS (hierna ook: PFAS)-houdende grond beschikbaar zijn, wil Schiphol de grond tijdelijk op eigen grond opslaan. De grond kan ook eventuele nevenverontreinigingen bevatten zoals PAK2, minerale olie, zware metalen en PCB’s. De opslagvoorziening is uitsluitend bestemd voor grond die vrijkomt bij bouwprojecten die binnen de inrichting worden uitgevoerd. De opslagcapaciteit van de DTOP bedraagt 200.000 m3 grond. Er is beroep ingesteld door een aantal bedrijven die zijn gevestigd in de directe omgeving van de DTOP.
Rechtsvragen
1. Is verlening van de vergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
2. Is sprake van een milieuneutrale verandering?
Uitspraak
1. Vast staat dat in elk geval ten tijde van de besluitvorming het saneren van met PFOS verontreinigde grond alleen mogelijk was door het ontgraven van verontreinigde grond en het oppompen van verontreinigd grondwater. Voor verontreinigde grond waren op dat moment en ook thans nog geen reinigingsmethoden voorhanden, althans geen methoden die – buiten lopende onderzoeken en proeven – op grote schaal toepasbaar waren en zijn. Ten tijde van de besluitvorming gold verder een stortverbod. Daarmee is afdoende gemotiveerd dat de tijdelijke opslag voor Schiphol noodzakelijk was.
De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er vanuit het oogpunt van akoestiek en stikstofdepositie geen belemmeringen zijn ten aanzien van de realisatie van de DTOP op de onderhavige locatie. Verweerder heeft verder, onder verwijzing naar de verschillende door derde-partij bij de aanvraag en nadien overgelegde rapporten, waaronder het beheerplan, voldoende overtuigend uiteengezet dat binnen de inrichting zodanige bodembeschermende voorzieningen en maatregelen zijn aangebracht, dat daarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt bereikt, in overeenstemming met de NRB. Een van die maatregelen is het afdekken met folie. Dat het afdekken met folie in dit geval geen geschikte methode zou zijn, is door eisers niet aannemelijk gemaakt. In dat verband heeft verweerder ter zitting toegelicht dat op de foto’s die door eisers in beroep zijn overgelegd, anders dan gesteld, geen scheuren zijn te zien, maar dat het stukken zeil betreft die zijn omgeklapt en dat deze omissie na constatering direct is hersteld. Door verweerder en (nader) door de derde-partij is verder afdoende toegelicht dat de extra maatregel ‘asfalt’ is doorgevoerd om de DTOP te voorzien van overlappende asfaltlagen waardoor geen naden boven elkaar komen te liggen en eventuele naadwijkingen geen directe doorgang voorzien naar de ondergrond, waarbij ook geldt dat de naden zijn afgegoten om negatieve effecten te voorkomen.
Verweerder heeft zijn standpunt dat bij de gekozen constructie van de DTOP de kans op scheurvorming nihil is omdat de te verwachten zetting reeds heeft plaatsgevonden, er geen scheurvorming is gevonden en scheurvorming op de lange termijn ook niet is te verwachten, gebaseerd op het Memo en de onderzoeken van Tjaden, Heijmans en Arcadis. In hetgeen eisers tegen dit standpunt hebben opgeworpen onder verwijzing naar het briefrapport van Fugro, heeft verweerder geen grond hoeven zien om hieraan te twijfelen. Daarbij is van belang dat Tjaden en Heijmans weliswaar andere methodes hebben gebruikt, maar dat de uitkomsten van hun onderzoeken in de kern met elkaar in overeenstemming zijn. Daarbij komt dat de zetting sinds de ingebruikname van de DTOP wordt gemonitord (op grond van het beheerplan) en monitoringsresultaten geen andere zetting laat zien dan die op grond van de rapporten werd verwacht. Met verweerder gaat de rechtbank ervan uit, althans het tegendeel is door eisers niet aannemelijk gemaakt, dat alle zichtbare asfaltdelen in de DTOP wekelijks worden geïnspecteerd. Verder geldt dat grondhopen maximaal zes maanden op een plaats aanwezig zijn. Na ommekomst van die termijn wordt de grond verplaatst of afgevoerd en wordt het vrijgekomen asfalt gereinigd en geïnspecteerd. Tijdens de inspecties, die worden vastgelegd, zijn geen scheuren geconstateerd in het asfalt.
2. Voor de vraag of de gevraagde verandering van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu, is bepalend welke gevolgen de geldende vergunde situatie toestaat. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verandering geen andere milieueffecten veroorzaakt dan de milieueffecten die door de bestaande vergunningen al worden gereguleerd, en dat de milieueffecten passen binnen de voorschriften die zijn gesteld in de al verleende vergunningen. Hetgeen door eisers daartegenover is gesteld acht de rechtbank niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Gelet hierop kunnen eisers dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat sprake is van een ingrijpende wijziging. De vraag of verweerder toestemming kon verlenen voor een depot op de onderhavige locatie (in de nabijheid van 10.000 werknemers), beantwoordt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, dan ook positief.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Noord-Holland
Datum Uitspraak : 16-05-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBNHO:2022:4180
Jelle van de Poel