Het louter verlengen van de periode voor het storten van afvalstoffen, zonder dat de goedgekeurde maximale oppervlakte of de toegestane totale capaciteit van de installatie wordt gewijzigd, zijn geen ‘belangrijke wijziging’ in de zin van de RIE.
Casus
In Tsjechië wordt een stortplaats geëxploiteerd krachtens een vergunning uit 2007. De vergunning is meermaals gewijzigd, onder meer om de periode voor het storten van afvalstoffen te verlengen. In het voorliggende geval wordt wederom verzocht om uitstel van de datum van de sluiting van de stortplaats. Hoewel de maximale oppervlakte en de totale capaciteit van de stortplaats niet wijzigen, heeft de verlenging van het storten tot gevolg dat gedurende langere tijd afvalstoffen naar de stortplaats zullen worden gebracht. Volgens de Tsjechische rechtbank kan de verlenging van de exploitatie van een installatie een ‘belangrijke wijziging’ vormen, voor zover die verlenging negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu, zoals artikel 3, negende lid, van de Richtlijn industriële emissies (RIE; 2020/75/EU). In dat geval moet een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Teneinde daar duidelijkheid over te krijgen heeft de rechtbank het Hof van Justitie van de EU daarover een prejudiciële vraag gesteld.
Rechtsvraag
Is de verlenging van het storten van afvalstoffen op een stortplaats een ‘belangrijke wijzing’ van een installatie, ook al wijzigt de maximale oppervlakte of totale capaciteit van de stortplaats niet?
Uitspraak
Volgens artikel 3, negende lid, van de richtlijn 2010/75 is een ‘belangrijke wijziging’ van de installatie ‘een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie, een stookinstallatie, een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie die significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu’.
Uit de bewoordingen van dat artikel 3, negende lid, blijkt dat een wijziging als ‘belangrijk’ moet worden aangemerkt wanneer twee voorwaarden zijn vervuld, waarvan de eerste betrekking heeft op hetgeen de wijziging inhoudt en de tweede op de mogelijke gevolgen ervan.
Deze twee voorwaarden gelden cumulatief. Een wijziging van de aard of de werking, dan wel de uitbreiding van een installatie is immers niet ‘belangrijk’ in de zin van artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75, indien zij geen significante negatieve effecten op de gezondheid van de mens of op het milieu kan hebben. Omgekeerd volstaat het niet dat een wijziging significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu om als ‘belangrijk’ in de zin van deze richtlijn te worden aangemerkt. Indien dat het geval was, zou de Uniewetgever niet hebben gepreciseerd dat een belangrijke wijziging bestaat in een wijziging van de aard of de werking of een uitbreiding van een installatie.
Wat de eerste voorwaarde betreft, die betrekking heeft op de inhoud van de belangrijke wijziging, definieert artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75 het voorwerp daarvan op alternatieve wijze als ‘een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie’.
In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat het louter verlengen van de termijn voor het storten van afvalstoffen als zodanig geen wijziging meebrengt inzake de omvang van de installatie en evenmin inzake de in de oorspronkelijke vergunning vastgestelde opslagcapaciteit, en dus geen ‘uitbreiding’ van de installatie vormt. De verwijzende rechter heeft overigens gepreciseerd dat is voorzien in de verlenging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde termijn voor het storten van de afvalstoffen zonder dat er sprake is van een wijziging van de goedgekeurde maximale oppervlakte of van de toegestane totale capaciteit van de stortplaats.
Hieraan moet worden toegevoegd dat deze bepaling ‘belangrijke wijziging’ definieert als ‘een wijziging […] van een installatie’. Deze formulering is des te significanter daar richtlijn 2010/75 tot doel heeft ‘industriële activiteiten die […] verontreiniging veroorzaken’ te reglementeren, zoals met name blijkt uit de omschrijving van het toepassingsgebied in artikel 2 van die richtlijn en uit het opschrift van bijlage I bij die richtlijn, waarin de activiteiten worden opgesomd waarvoor uit hoofde van hoofdstuk II ervan een vergunning vereist is. De enkele verlenging van de periode voor het storten levert echter geen wijziging van de installatie op, noch wat de aard, noch wat de werking ervan betreft.
In de tweede plaats verandert het louter verlengen van de duur van het storten, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van haar conclusie heeft opgemerkt, evenmin de werking of de aard van de stortplaats.
Deze benadering wordt bevestigd door de context van artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75.
In dit verband moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2010/75 de duur van de exploitatie vermeldt als een kenmerk van de werking van de installatie dat noodzakelijkerwijs in de vergunning moet worden opgenomen.
Aangezien richtlijn 2010/75 niet vereist dat de oorspronkelijke vergunning de duur van de exploitatie vaststelt, kan deze richtlijn niet aldus worden uitgelegd dat voor het louter verlengen van de exploitatie een nieuwe vergunning moet worden verleend.
Uit het voorgaande volgt dat de enkele verlenging van de periode voor het storten van afvalstoffen noch een wijziging van de aard of de werking, noch een uitbreiding van een installatie in de zin van artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75 vormt. Bijgevolg voldoet een dergelijke verlenging niet aan de eerste van de twee in de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest vermelde cumulatieve voorwaarden die volgens deze bepaling gelden voor de kwalificatie ervan als ‘belangrijke wijziging’.
Bijgevolg hoeft niet te worden onderzocht of de tweede voor een ‘belangrijke wijziging’ geldende voorwaarde is vervuld, namelijk dat deze wijziging significante negatieve effecten op de gezondheid van de mens of op het milieu kan hebben.
Hieruit volgt dat de verlenging in kwestie geen ‘belangrijke wijziging’ in de zin van artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75 is. Derhalve legt artikel 20, tweede lid, eerste alinea, van deze richtlijn de lidstaten niet de verplichting op om de exploitant van een stortplaats te verplichten een nieuwe vergunning aan te vragen wanneer hij enkel voornemens is het storten van afvalstoffen te verlengen binnen de grenzen van de totale opslagcapaciteit waarvoor reeds een vergunning is verleend.
Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 3, negende lid, van richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat het louter verlengen van de periode voor het storten van afvalstoffen, zonder dat de goedgekeurde maximale oppervlakte of de toegestane totale capaciteit van de installatie wordt gewijzigd, geen ‘belangrijke wijziging’ in de zin van deze bepaling vormt.
Rechtelijke Instantie : Hof van Justitie van de Europese Unie
Datum Uitspraak : 02-06-2022
Eclinummer : ECLI:EU:C:2022:425
Peter-Arjen Boers