De door het bedrijf gehanteerde benaming ‘groenafval’ is aan te merken als een ‘gebruikelijke benaming’ als bedoeld in artikel 10.40 van de Wm.

Casus

Het college heeft aan Wagro, een groenrecyclingsbedrijf, een aantal lasten onder dwangsom opgelegd, waaronder de last om bij de acceptatie van afvalstoffen de juiste gebruikelijke benamingen en euralcodes te gebruiken.

Het college vermoedt dat Wagro in haar composteringsproces te veel stankgevoelig groenafval, zoals afval afkomstig uit kassen, gebruikt, maar stelt dat niet te kunnen controleren, omdat Wagro bij haar meldingen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) de gebruikelijke benaming ‘groenafval’ hanteert voor alle groenafval. Daarom wenst het college dat Wagro het groenafval registreert en meldt onder een specifiekere benaming waaruit in ieder geval blijkt of het om stankgevoelig groenafval gaat. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat Wagro in strijd met artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer (Wm) handelt door alle groenafval als ‘groenafval’ aan te duiden.

Artikel 10.40, eerste lid, onder c, van de Wm bepaalt dat een persoon aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen moet melden.

Wagro stelt dat ‘groenafval’ een gebruikelijke benaming is voor het type afval dat zij als zodanig benoemt binnen het bedrijf. Het college heeft haar ten onrechte gelast om een specifiekere benaming te gebruiken.

Rechtsvraag

Wat moet worden verstaan onder ‘gebruikelijke benaming’ als bedoeld in artikel 10.40 van de Wm?

Uitspraak

Het begrip ‘gebruikelijke benaming’ is in de Wm niet gedefinieerd. Ook in de memorie van toelichting bij deze wet is niet toegelicht wat er onder gebruikelijke benaming moet worden verstaan. Uit de wet of de wetsgeschiedenis bij de Wm kan dus niet worden opgemaakt wat onder ‘gebruikelijke benaming’ als bedoeld in artikel 10.40 van de Wm moet worden verstaan. De Afdeling is van oordeel dat dit begrip in ieder geval moet worden uitgelegd in het kader waarvoor de betreffende bepaling is geschreven, en dat is het afvalstroombeheer. Deze bepaling is niet geschreven om gevolgen voor het milieu, in dit geval geur, van de afvalstoffen te reguleren. Daarvoor gelden op grond van de Wm en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afzonderlijke regels. Als het college het voor een goede controle van de (geurvoorschriften van de) voor de inrichting geldende omgevingsvergunning wenselijk acht dat Wagro het groenafval bij binnenkomst in de inrichting registreert overeenkomstig de in het geuronderzoek gebruikte benamingen, dan zal een handhavingsbesluit op de geldende omgevingsvergunning moeten worden gebaseerd.
Die wens kan geen reden zijn om aan het begrip ‘gebruikelijke benaming’ in artikel 10.40 van de Wm de door het college voorgestane invulling te geven. Uit de nota van toelichting bij het Besluit melden, welk besluit zijn grondslag vindt in artikel 10.41 van de Wm, kan worden opgemaakt dat bij het melden van de gebruikelijke benaming gebruik kan worden gemaakt van een benaming van de afvalstoffen die binnen het bedrijf gebruikelijk is. Wagro heeft onder andere ter zitting toegelicht dat zij als gebruikelijke benaming voor het groenafval binnen het bedrijf de benaming ‘groenafval’ hanteert. Het college heeft niet aannemelijk weten te maken dat Wagro andere gebruikelijke benamingen hanteert als het gaat om het registreren van afval dat aan haar wordt aangeboden.
De Afdeling komt tot de conclusie dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat Wagro artikel 10.40 van de Wm overtreedt met de door haar gebruikte gebruikelijke benaming ‘groenafval’.

Rechtelijke Instantie : Raad van State
Datum Uitspraak : 24-08-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RVS:2022:2466
Jelle van de Poel