Verweerder kon de aanvraag buiten behandeling laten vanwege het ontbreken van een m.e.r.-aanmeldnotitie. De door eiseres overgelegde notitie bevatte onvoldoende informatie om een m.e.r.-beoordeling op te baseren.

Casus

Eiseres heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting en het handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening ingediend. De aanvraag heeft betrekking op het verhogen van de breekcapaciteit en doorzet van puin van 100.000 naar 300.000 ton per jaar.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres bij de aanvraag geen besluit op een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling heeft gevoegd. Verweerder geeft aan dat hieraan eerst moet worden voldaan voordat de aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden behandeld.

Volgens verweerder is eiseres in de notitie van eiseres van 19 maart 2021 niet op de hiervoor genoemde criteria ingegaan. In de notitie wordt slechts verwezen naar informatie uit de aanvraag en wordt in algemene zin beschreven wat de kenmerken van de situatie zijn na verhoging van de breekcapaciteit. Derhalve is onvoldoende onderbouwd dat er ten gevolge van de uitbreiding geen potentieel negatief milieueffect is. Gelet hierop is verweerder op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm overgegaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.

Rechtsvraag

Kon verweerder de aanvraag vanwege het ontbreken van een m.e.r.-aanmeldnotitie buiten behandeling stellen?

Uitspraak

Eiseres betwist niet dat de inrichting valt onder de categorie als omschreven onder kolom 1 van D 18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat verweerder bij de eerder verleende vergunning(en) een andere beoordeling heeft gemaakt (uitgaande van recycling in plaats van verwijdering van afvalstoffen, die verweerder thans als misvatting beschouwt) kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat verweerder bij de onderhavige wijzigingsaanvraag aan deze onjuiste conclusie zou moeten vasthouden. (…)

Verder stelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht dat, uitgaande van een vergroting van de jaarlijkse doorzet met 200.000 ton, er voor de gewijzigde situatie hoe dan ook een formele m.e.r.-beoordeling gemaakt moet worden en dat een vormvrije beoordeling niet aan de orde kan zijn. Bij het bepalen of sprake is van een geval als bedoeld in kolom 2 van categorie D 18.1 van Onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. moet de toename van de jaarlijkse doorzet gedeeld worden door het aantal dagen dat de inrichting in werking is. Zie in dit verband eveneens de voornoemde Afdelingsuitspraak van 10 november 2010. In deze uitspraak wordt de capaciteit namelijk berekend door de jaarcapaciteit te bepalen en deze te delen door het aantal dagen dat de installatie in werking is. Dat leidt in dit geval tot de volgende berekening: 200.000 ton delen door 250 werkdagen is een toename van 800 ton per dag. Deze toename alleen al komt ruimschoots boven de drempel van de genoemde kolom 2. (…)

De rechtbank is in navolging van verweerder van oordeel dat als de puinbreker met dezelfde technische capaciteit substantieel meer afval zal verwijderen, voldoende aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze wijziging nadelige gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben.
Al het vorenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende gronden op waarom een formele m.e.r.-beoordeling nodig is en dat door verweerder geen besluit kon worden genomen als bedoeld in artikel 7.17 van de Wm op basis van de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling. Artikel 7.28, tweede lid, van de Wm verplicht om het besluit dat is genomen op grond van aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling bij de aanvraag te voegen. Artikel 7.28 van de Wm biedt verweerder daarbij geen beoordelingsruimte. Omdat dat besluit niet bij de vergunningaanvraag was gevoegd, heeft verweerder terecht de vergunningaanvraag buiten behandeling gelaten.

Rechtelijke Instantie : Rechtbank Rotterdam
Datum Uitspraak : 21-07-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBROT:2022:5941
Jelle van de Poel